ECLI:NL:RBDHA:2024:12273
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tegen feitelijke uitzetting naar Hongarije en beëindiging rechtmatig verblijf
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling die op 24 juli 2024 was geïnformeerd over zijn voorgenomen uitzetting naar Hongarije. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, had bezwaar gemaakt tegen deze uitzetting en verzocht om een voorlopige voorziening om de feitelijke overdracht te verbieden totdat op zijn bezwaar was beslist. De minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. N. Mikolajczyk, had op 29 juli 2024 schriftelijk gereageerd op de gronden van de voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek op dezelfde dag gesloten en het dictum telefonisch meegedeeld aan de partijen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de mededeling van de minister op 24 juli 2024 als een feitelijke handeling jegens de vreemdeling moet worden beschouwd, gelijkgesteld met een besluit op grond van de Vreemdelingenwet. De voorzieningenrechter was bevoegd om het verzoek te behandelen en kon, gezien de spoed, uitspraak doen zonder zitting. De rechter heeft beoordeeld of het bezwaar van de vreemdeling een redelijke kans van slagen had. De vreemdeling voerde aan dat het besluit tot beëindiging van zijn rechtmatig verblijf niet op rechtmatige wijze was bekendgemaakt, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit besluit wel rechtmatig was uitgereikt.
Daarnaast stelde de vreemdeling dat zijn uitzetting in strijd was met artikel 6 van het EVRM en artikel 47 van het Europees Handvest, omdat hij geen effectief rechtsmiddel zou hebben. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de vreemdeling voldoende toegang had tot de rechter en dat de belangen van de minister bij de uitzetting zwaarder wogen dan de belangen van de vreemdeling. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van de vreemdeling geen redelijke kans van slagen had en wees het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder aanleiding voor proceskostenvergoeding of griffierecht.