ECLI:NL:RBDHA:2024:12272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.23540
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een herhaalde asielaanvraag van een Oegandese vrouw met lesbische geaardheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres, een Oegandese vrouw, heeft op 8 december 2022 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, na eerdere afwijzingen van haar asielaanvragen. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 5 juni 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigden aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van LGBT Asylum Support.

De rechtbank oordeelt dat de minister de afwijzing van de asielaanvraag niet voldoende heeft onderbouwd. Eiseres heeft haar lesbische geaardheid onderbouwd met verschillende verklaringen en documenten, maar de minister heeft deze niet als geloofwaardig beschouwd. De rechtbank stelt vast dat de minister niet heeft voldaan aan de verplichting om een integrale beoordeling te maken van alle ingebrachte stukken, inclusief de verklaringen van derden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij hij rekening moet houden met de uitspraak van de rechtbank.

De rechtbank concludeert dat de minister in zijn beoordeling niet voldoende heeft gekeken naar de context van de verklaringen van eiseres en de steun van derden. De rechtbank wijst erop dat de minister niet alleen de eigen verklaringen van eiseres moet wegen, maar ook de verklaringen van derden, en dat hij moet motiveren hoe deze in de besluitvorming zijn betrokken. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23540

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. J.R. Sotthewes – de Jonge).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres heeft op 8 december 2022 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 5 juni 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. Verder is verschenen [persoon A] , [rol] van LGBT Asylum Support.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd en dat de minister met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiseres heeft de Oegandese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1958. Eiseres is sinds 2010 in Nederland. Zij heeft vier keer eerder een asielaanvraag ingediend. Al de asielaanvragen zijn afgewezen en de afwijzingen staan in rechte vast [2] . Aan de asielaanvragen die zij heeft ingediend in 2016 en 2018 heeft zij haar seksuele geaardheid ten grondslag gelegd.
4.1.
Op 8 december 2022 heeft eiseres opnieuw asiel aangevraagd. Hieraan legt zij opnieuw haar lesbische geaardheid ten grondslag. Ter onderbouwing van haar aanvraag overlegt zij de volgende verklaringen en documenten:
  • brief van haar partner van 20 oktober 2022 met kopie identiteitsbewijs;
  • brief van mevrouw [persoon B] van 28 oktober 2022 met kopie rijbewijs;
  • e-mail bericht van [persoon C] van 16 november 2022 met kopie identiteitsbewijs;
  • e-mail bericht van [persoon D] van 2 november 2022 met kopie w-document;
  • brief van [persoon E] , coördinator COC Groningen, van 14 november 2022;
  • e-mail bericht van [persoon F] , voormalig juridisch begeleider bij VluchtelingenWerk, van 1 november 2022;
  • brief van [persoon G] van Stichting Rainbow Den Haag van 21 november 2022;
  • foto’s van eiseres met haar partner en van het bijwonen van diverse LHBTI-bijeenkomsten;
  • het boek ‘ [naam boek] ’ van [persoon H] uit 2023 waarin eiseres voorkomt;
  • foto’s van eiseres op de bijeenkomst waarin het bovengenoemde boek werd gepresenteerd en waarvan opnames zijn gemaakt voor een televisieprogramma waarin eiseres te zien is geweest;
  • verklaring van [persoon A] van LGBT Asylum Support van 29 mei 2024, foto’s van berichten die eiseres en [persoon A] naar elkaar hebben gestuurd en een rapportage van 10 juli 2024;
  • rapport [naam rapport] van [persoon I] van maart 2022.
4.2.
De minister heeft de aanvraag van eiseres met het bestreden besluit afgewezen als kennelijk ongegrond. De minister heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig geacht. De lesbische geaardheid van eiseres heeft de minister niet geloofwaardig geacht. De verklaringen van eiseres, de overgelegde foto’s en steunbetuigingen en schriftelijke verklaringen van derden die eiseres heeft overgelegd, zijn van dezelfde strekking als die zij in de voorgaande asielprocedure heeft overgelegd, aldus de minister. De minister volgt dat eiseres haar partner persoonlijk kent en dat zij bijeenkomsten bijwoont van LHBTI-organisaties, maar dat leidt niet tot de conclusie dat geloofwaardig is dat zij lesbisch is. Eiseres heeft nog steeds slechts oppervlakkig verklaard over haar seksuele geaardheid terwijl van haar mag worden verwacht dat zij, gelet op haar niveau en referentiekader, meer overtuigende verklaringen aflegt. Daarmee heeft zij haar lesbische geaardheid niet met eigen verklaringen onderbouwd. Verklaringen van derden kunnen de eigen verklaringen weliswaar ondersteunen maar deze verklaringen kunnen niet daarvoor in de plaats komen. Aan deze verklaringen van derden komt volgens de minister dan ook geen doorslaggevend gewicht toe. De minister verwijst in dit verband naar de uitspraken in de vorige procedures waarin eveneens is geoordeeld dat eiseres oppervlakkig heeft verklaard, terwijl meer overtuigende verklaringen van haar mochten worden verwacht. Deze uitspraken staan in rechte vast.
Integrale beoordeling
5. Eiseres betwist niet dat zij niet overtuigend heeft verklaard. Zij voert aan dat zij niet beter kan verklaren dan zij heeft gedaan, en dat het op de weg van de minister had gelegen om door te vragen. Eiseres betoogt verder dat de minister geen integrale beoordeling heeft gemaakt terwijl hij daar op grond van Werkinstructie 2019/17 [3] toe gehouden is. De minister heeft nagelaten de documenten in onderlinge samenhang te bezien. Ook heeft de minister niet bij de beoordeling betrokken dat eiseres inmiddels al jaren een bestendig beeld laat zien van haar geaardheid en dit ook telkens weer kan onderbouwen met verklaringen en rapporten. Zo staat eiseres al meer dan zeven jaar in contact met LGBT Asylum Support en heeft zij in augustus 2016, maart 2019 en in mei 2024 verklaringen van deze organisatie overgelegd. Dit zijn objectieve derden verklaringen met feitelijke informatie. Hier kan niet aan voorbij worden gegaan door de minister met het argument dat het zwaartepunt van de beoordeling van de geloofwaardigheid bij de verklaringen van eiseres ligt. Verder heeft eiseres inmiddels al jarenlang een relatie met haar partner. Het had op de weg gelegen van de minister om haar partner te horen. Tot slot is eiseres afgelopen jaren gegroeid in haar identiteit, zoals zij laat zien door haar deelname aan het boek van [persoon H] . Dit heeft de minister ten onrechte niet betrokken.
6. De rechtbank is allereerst van oordeel dat de minister niet gehouden was om nadere vragen te stellen aan eiseres in het gehoor opvolgende aanvraag. Zoals de minister terecht stelt, staat reeds in rechte vast dat van eiseres mag worden verwacht dat zij, gelet op haar niveau en referentiekader, meer overtuigende verklaringen aflegt. Dit heeft eiseres niet gedaan. Eiseres heeft ook niet geconcretiseerd op welke punten de minister onvoldoende zou hebben doorgevraagd. Voor de rechtbank is daarmee niet inzichtelijk waarom het horen door de minister niet zorgvuldig zou zijn geweest. Daar komt nog bij dat eiseres aangeeft dat zij simpelweg niet beter kan verklaren dan dat zij al heeft gedaan. Het is daarom niet duidelijk hoe het doorvragen door de minister tot andere verklaringen had kunnen leiden bij eiseres.
6.1.
Waar het gaat over de verklaringen van derden en de integrale beoordeling, heeft de minister verwezen naar de in dit verband opgestelde Werkinstructie 2019/17 [4] . Hierin staat, voor zover voor deze zaak relevant, het volgende:
“Het komt soms voor dat de vreemdeling zich ter onderbouwing van zijn asielaanvraag beroept op (schriftelijke) verklaringen van derde partijen (getuigen, partners, belangenorganisaties). De IND weegt ingebrachte informatie van derden altijd mee, maar het gewicht dat hieraan wordt toegekend is afhankelijk van de individuele casus. In opvolgende aanvragen komt daarbij dat eerst wordt beoordeeld of sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden (zie hoofdstuk 4). In de beschikking moet worden gemotiveerd hoe rekening is gehouden met ingebrachte verklaringen van derden (of waarom daar geen rekening mee is gehouden). Op deze wijze wordt inzichtelijk welk gewicht er aan verklaringen van derden is toegekend. De enkele stelling dat het aan de vreemdeling is om het lhbti-zijn aannemelijk te maken middels zijn verklaringen, is dus onvoldoende motivering. Daarmee zijn de verklaringen van derden namelijk niet zichtbaar meegewogen.
De IND heeft een eigen verplichting en verantwoordelijkheid om zelf te komen tot een oordeel inzake de geloofwaardigheid van het lhbti-zijn en doet dat op basis van het gehele dossier. Er vindt dus een integrale beoordeling plaats. Dit betekent dat primair wordt gekeken naar de eigen verklaringen van de vreemdeling maar dat ook andere informatie in het dossier (zoals verklaringen van derde partijen) wordt betrokken.”
6.2.
Gelet op de hiervoor weergegeven werkinstructie, kon de minister niet volstaan met zijn standpunt dat eiseres haar lesbische geaardheid niet met eigen verklaringen heeft onderbouwd, en dat de verklaringen van derden er daarom niet toe leiden dat zij gevolgd wordt in haar seksuele geaardheid. Uit de werkinstructie volgt immers dat de verklaringen van derden zichtbaar moeten worden meegewogen en dat de stelling dat het aan de vreemdeling is om zijn LHBTI-zijn aannemelijk te maken middels zijn eigen verklaringen, onvoldoende motivering is. De minister is in de besluitvorming dan ook ten onrechte niet ingegaan op alle door eiseres overgelegde stukken en hoe deze zich tot elkaar, en de overige omstandigheden in het dossier, verhouden. Dat de stukken volgens de minister van dezelfde strekking zijn als overgelegd in de eerdere procedure, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Eiseres gaat al voor een lange periode en op structurele basis naar LHBTI-bijeenkomsten en onderhoudt contacten met organisaties als Asylum Support, hetgeen de minister op zichzelf ook volgt. De minister heeft nagelaten de in deze procedure overgelegde stukken tegen die achtergrond te beoordelen. Voor de rechtbank is tot slot niet inzichtelijk hoe de gestelde identiteitsgroei van eiseres is betrokken, waarvan zij stelt dat die niet zozeer tot uiting komt in haar bekwaamheid om te verklaren maar die zij op andere manieren uit, zoals door haar aandeel in het boek van [persoon H] . Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de minister geen integrale beoordeling heeft gemaakt van alle door eiseres overgelegde verklaringen van derden, in samenhang bezien met de omstandigheid dat eiseres jarenlang een bestendig beeld laat zien van het bezoeken van bijeenkomsten en contacten met LHBTI-organisaties, en met haar gestelde identiteitsgroei.
6.3.
Het betoog van eiseres over de verklaringen van derden en de integrale beoordeling, slaagt. Of de minister haar partner had moeten horen, bespreekt de rechtbank daarom niet meer. De minister moet namelijk een nieuwe, integrale beoordeling maken met inachtneming van deze uitspraak, en het is aan de minister om de afweging te maken of het voor die beoordeling van belang is om de partner van eiseres te horen.
Toegedichte seksuele geaardheid
7. Eiseres betoogt dat zij voorkomt in het boek ‘ [naam boek] ’ en dat dit boek vrij verkrijgbaar is. In dit boek wordt ook geschreven over haar seksuele geaardheid. Het is niet onmogelijk dat de Oegandese autoriteiten hiervan kennis nemen. Dit betekent dat zij ook om die reden gevaar loopt. Dat de minister vindt dat zij dit vermoeden moet onderbouwen, volgt eiseres niet. Zij ziet ook niet in op welke manier zij nader zou kunnen concretiseren dat zij, vanwege het feit dat zij in het boek voorkomt, gevaar zou kunnen lopen in Oeganda.
8. De minister stelt zich op het standpunt dat eiseres niet concreet heeft onderbouwd dat het boek, en daarmee ook haar lesbische geaardheid, bekend zou zijn in Oeganda.
9. De rechtbank is met de minister van oordeel dat eiseres niet heeft onderbouwd dat het boek bekend zou zijn in Oeganda. De enkele verklaring dat het boek in Nederland in de bibliotheek ligt en dat Oegandezen het mee zouden kunnen nemen naar Oeganda, is onvoldoende aanleiding om daarvanuit te gaan. Dit betoogt slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de minister een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling moet verrichten. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Dat betekent dat de minister met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen. De rechtbank sluit voor de termijn aan bij de rechtspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 over het niet tijdig nemen van besluiten op asielaanvragen en het daarin toegepaste zogenoemde 8+8-wekenmodel [5] . Omdat er al een gehoor opvolgende aanvraag heeft plaatsgevonden en het niet voor de hand ligt dat eiseres opnieuw moet worden gehoord, komen de eerste acht weken van het 8+8-wekenmodel te vervallen. De rechtbank stelt daarom een termijn van acht weken na de dag van de verzending van deze uitspraak voor het nemen van een nieuw besluit, tenzij de minister binnen deze termijn besluit om de partner van eiseres te horen. In dat geval moet de minister binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit bekendmaken.
10.1.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak, tenzij hij binnen deze termijn besluit om de partner van eiseres te horen. In dat geval moet hij binnen twaalf weken een besluit op de aanvraag bekendmaken;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL24.23541.
2.Bij uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juni 2013, 201204750/1/V1 (niet gepubliceerd); van 4 maart 2015, 201508474/1/V1 (niet gepubliceerd); van 13 september 2017, 201706838/1/V2 en 201706838/2/V2 (niet gepubliceerd) en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 9 juli 2019, NL19.13456 (niet gepubliceerd).
3.Werkinstructie 2019/17 Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd.
4.Pagina 5.
5.ABRvS 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.