In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, heeft op 7 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister van Migratie en Asiel heeft deze aanvraag op 9 februari 2024 afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren. Na een schorsing van het onderzoek heeft de rechtbank op 25 juni 2024 het onderzoek gesloten zonder verdere zitting.
De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag van eiser gegrond is. Eiser heeft verklaard dat hij meerdere keren door de Islamitische Staat (IS) is benaderd om voor hen te vechten en dat hij vreest voor zijn leven bij terugkeer naar Algerije. De minister heeft echter de verklaringen van eiser over de rekrutering door IS als ongeloofwaardig bestempeld, wat de rechtbank niet kan volgen. De rechtbank constateert dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser summier en vaag zijn, en dat er een zorgvuldigheidsgebrek is in de besluitvorming. Hierdoor kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser de mogelijkheid moet krijgen om inhoudelijk in te gaan op de nadere motivering van de minister. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in asielzaken en de noodzaak voor de minister om adequaat te reageren op de verklaringen van de asielzoeker.