ECLI:NL:RBDHA:2024:12207

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.4108 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag

Op 30 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposante die beroep had ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 20 oktober 2022. De rechtbank had eerder, op 5 juni 2024, het beroep van de opposante kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposante stelde dat de beslistermijn voor haar aanvraag op 20 januari 2024 eindigde en dat haar ingebrekestelling op die datum niet te vroeg was ingediend. Ze voerde aan dat in haar digitale dossier was vermeld dat zij uiterlijk op 18 januari 2024 een beslissing zou ontvangen, en dat de te vroege indiening van de ingebrekestelling voor risico van de verweerder zou moeten komen.

De rechtbank oordeelde echter dat de ingebrekestelling inderdaad te vroeg was ingediend. De rechtbank bevestigde dat de beslistermijn voor de verweerder op 20 januari 2024 eindigde, en dat de informatie in het digitale dossier niet leidde tot een andere conclusie. De rechtbank benadrukte dat in verzet alleen kan worden beoordeeld of de bestuursrechter terecht tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan, en dat de argumenten van de opposante niet leidden tot twijfel over de uitkomst van de eerdere uitspraak.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4108 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposante] , opposante

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: [gemachtigde] )

Procesverloop

Opposante heeft beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 20 oktober 2022.
Bij uitspraak van 5 juni 2024 heeft de rechtbank het beroep van opposante kennelijk niet-ontvankelijk verklaard met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [1]
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposante heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:55, vierde lid, van de Awb.

Beoordeling door de rechtbank

1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van opposante niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat de beslistermijn voor eiseres op 20 januari 2024 zou eindigen. Opposante heeft op die datum, en daarmee te vroeg, een ingebrekestelling ingediend.
2. Opposante kan zich niet met het oordeel van de rechtbank verenigen. Zij stelt dat verweerder in haar persoonlijke digitale dossier bekend heeft gemaakt dat zij uiterlijk 18 januari 2024 een beslissing op haar aanvraag zou ontvangen. Ook in het digitale dossier op het IND Portaal voor Advocaten staat dat er uiterlijk op 18 januari 2024 een beslissing is te verwachten. De ingebrekestelling van 20 januari 2024 is volgens opposante dus niet te vroeg ingediend. Als dat al zo zou zijn, dan dient dit volgens haar voor risico van verweerder te komen nu er onjuiste informatie in het digitale dossier staat. Volgens opposante is er dan ook twijfel mogelijk of het beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden, te meer nu artikel 6:6 van de Awb een zogenaamde kan-bepaling is.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. In verzet kan alleen worden beoordeeld of de bestuursrechter terecht tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan. Dit betekent dat de beoordeling beperkt is tot de vraag of in de beroepszaak terecht zonder zitting uitspraak is gedaan. Als er in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in het geval van een normale behandeling ook hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Die situatie doet zich in deze zaak niet voor.
4. De rechtbank volgt opposante niet in haar stelling dat zij haar ingebrekestelling niet te vroeg heeft ingediend. De rechtbank heeft met juistheid op grond artikel 42, eerste lid, van de Vw [2] en WBV 2022/22 [3] vastgesteld dat, gelet op de aanvraagdatum van 20 oktober 2022, de beslistermijn voor verweerder in dit geval op 20 januari 2024 zou eindigen. Gelet hierop is vervolgens terecht geoordeeld dat de ingebrekestelling op 20 januari 2024 te vroeg is ingediend. Opposante wordt evenmin gevolgd in haar stelling dat de te vroege indiening voor rekening van verweerder dient te komen. De door eiseres bijgevoegde uitdraai van het IND Portaal voor Advocaten is niet van invloed op de (verlengde) wettelijke beslistermijn. Overigens blijkt ook uit de door eiseres overgelegde informatie dat de beslistermijn volgens verweerder is aangevangen op 20 januari 2022. Daarnaast deelt verweerder weliswaar mee dat hij de beoordeling van de zaak uiterlijk 18 januari 2024 zegt te verwachten, maar niet dat dit ook de uiterste beslisdatum zou zijn.

Conclusie en gevolgen

5. De gronden van het verzet slagen niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 5 juni 2024. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 30 juli 2024 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Besluit van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de