In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van het door haar in 2023 af te lossen maandbedrag op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Verweerder heeft het door eiseres te betalen maandbedrag bij besluit van 12 november 2022 vastgesteld op € 262,47. Met het bestreden besluit van 3 april 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij die vaststelling gebleven. De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van verweerder aanwezig was, maar eiseres niet. Eiseres heeft een studieschuld die zij moet terugbetalen en stelt dat het maandbedrag te hoog is vastgesteld, gezien haar hypotheek, belastingschuld en de hogere kosten van levensonderhoud in Caribisch Nederland. De rechtbank onderzoekt of de hoogte van het maandbedrag juist is vastgesteld volgens de Wsf 2000. De wet schrijft voor dat de maatstaf voor de vaststelling van draagkracht het toetsingsinkomen van twee jaar voorafgaand aan de vaststelling is. Voor eiseres is het peiljaar 2021 aangehouden. De rechtbank concludeert dat de vaststelling van het maandbedrag correct is, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die nopen tot een lagere vaststelling. Eiseres kan gebruik maken van aflosvrije maanden en heeft de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen toekomstige maandbedragen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, en eiseres krijgt het betaalde griffierecht niet terug, noch is er aanleiding voor een proceskostenvergoeding.