ECLI:NL:RBDHA:2024:12070

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
SGR 23/3699
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit openbaarmaking op grond van de Wet open overheid (Woo)

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de besluitvorming op haar verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiseres had verzocht om openbaarmaking van documenten met betrekking tot twee adressen, maar verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, had aanvankelijk geen documenten openbaar gemaakt. Na bezwaar werd een aantal documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt, maar eiseres was van mening dat deze openbaarmaking niet compleet was en dat er onterecht delen waren weggelakt. De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2024 behandeld, waarbij eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat het onderzoek naar de documenten zorgvuldig en volledig is geweest. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht aan eiseres moet worden vergoed. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat de openbaar gemaakte stukken niet compleet zijn en verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld in de besluitvorming.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3699

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. T.M.T. Konings).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de besluitvorming op haar verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid (Woo). [1]
1.1.
Verweerder heeft met besluit van 24 augustus 2022 geen documenten openbaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 19 april 2023 is het bezwaar gegrond verklaard en is na een nadere zoekslag een aantal documenten (gedeeltelijk) openbaar gemaakt.
1.2.
De door verweerder niet openbaargemaakte documenten zijn met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de rechtbank toegezonden. De rechtbank heeft daar kennis van genomen. Die toestemming om dit te doen is van rechtswege verleend. [2]
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft verweerder op 7 januari 2022 verzocht om openbaarmaking van ‘het volledige dossier omtrent [adres 1] en het nevenadres [adres 2] door onder meer BAG, kadaster en DSO, waaronder:
- volledige brief- en mailwisselingen van alle betrokken ambtenaren op dit dossier;
- volledige correspondentie betreffende BAG en nevenadres, gemeentelijk (intern) alsmede het ministerie betreffende deze adressen alsmede het onderwerp nevenadressen afgeleid hiervan;
- team gesprekverslagen en overleggen verslaglegging telefoongesprekken betreffende beide adressen;
- informatie (pogingen) tot inschrijving op [adres 2] ;
- correspondentie van derden betreffende [adres 1] / [adres 2] .
Daarbij is verzocht om alle beschikbare documenten over de periode 1 januari 1990 tot aan de datum van het verzoek.
3. Verweerder heeft in eerste instantie geen documenten aangetroffen. Daarom zijn met het primaire besluit geen documenten openbaar gemaakt. Bij een tweede zoekslag in de bezwaarfase zijn alsnog documenten aangetroffen, nadat verweerder ook heeft gezocht in de e-mailboxen van betrokken ambtenaren. Die documenten zijn gedeeltelijk openbaar gemaakt en het bezwaar is gegrond verklaard. Verweerder heeft de persoonsgegevens [3] en persoonlijke beleidsopvattingen [4] in die documenten weggelakt.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres betoogt dat de openbaar gemaakte stukken niet compleet zijn en dat verweerder onterecht delen heeft weggelakt. Zij heeft stukken opgevraagd over de periode 1990 tot en met de datum van haar verzoek, en verweerder heeft die periode zonder instemming verkort. Verweerder heeft geen toepassing gegeven aan artikel 5.5 Woo terwijl zij daar nadrukkelijk om heeft verzocht. Ook is verweerder in de besluitvorming onzorgvuldig geweest onder meer omdat de besluitvorming te lang heeft geduurd, de voorzitter van de adviescommissie die het advies heeft opgesteld zelf niet aanwezig was bij de hoorzitting in bezwaar, het gehele traject niet is beschreven in het bestreden besluit en sprake is van ambtelijke pesterijen.
Wat is het oordeel van rechtbank?
4. Uit vaste rechtspraak volgt dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder een bestuursorgaan berust. [5] Het bestuursorgaan moet inzichtelijk maken dat voldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt dat het onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank legt hierna uit hoe ze tot dit oordeel komt.
4.2.
Volgens eiseres zijn met de zoekslag die verweerder in de bezwaarfase heeft gedaan nog steeds niet alle documenten gevonden. Zo wordt in verschillende e-mails die verweerder openbaar heeft gemaakt verwezen naar een rapport van Pels Rijcken.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het rapport van Pels Rijcken in beginsel onder de reikwijdte van het Woo-verzoek van eiseres valt. Omdat verweerder niet heeft onderbouwd waarom dat rapport buiten de reikwijdte van eiseres’ Woo-verzoek zou vallen en ook niet heeft gemotiveerd dat het document niet (meer) onder hem berust, acht de rechtbank het onderzoek alleen op dat punt al onzorgvuldig en het bestreden besluit niet goed gemotiveerd. [6] Weliswaar heeft eiseres dit standpunt pas op zitting duidelijk naar voren gebracht, maar het lag in de eerste plaats op de weg van verweerder om uit eigen beweging het rapport bij zijn besluit te betrekken. Een zorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit vroeg van verweerder om te onderzoeken of de inhoud van de gevonden
e-mailberichten wezen op nog andere onderliggende documenten en zo ja, of deze documenten openbaar gemaakt moesten worden.
4.4.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat de zoekslag onvolledig zou zijn geweest, omdat verweerder de periode eenzijdig zou hebben verkort. Verweerder heeft op zitting uitgelegd dat dit onjuist is, omdat hij heeft gezocht vanaf 1 januari 1990. De rechtbank acht die verklaring niet ongeloofwaardig.
4.5.
Ook het betoog van eiseres dat verweerder te veel passages in de documenten heeft weggelakt slaagt niet. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken die verweerder vertrouwelijk aan haar heeft toegezonden. Dat verweerder ten onrechte ook de persoonsgegevens van eiseres en haar partner heeft weggelakt, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft niet alleen hun persoonsgegevens weggelakt, maar ook die van betrokken ambtenaren. Dit is in beginsel in eiseres’ eigen belang, omdat de stukken openbaar worden gemaakt voor een ieder. Verder heeft eiseres inhoudelijk geen reden aangedragen waarom de weggelakte onderdelen toch openbaar gemaakt zouden moeten worden. Verweerder heeft openbaarmaking van de persoonsgegevens en persoonlijke beleidsopvattingen dan ook terecht achterwege gelaten. Om diezelfde reden heeft verweerder af kunnen zien van het verstrekken van die gegevens aan eiseres op grond van artikel 5.5 Woo.
4.6.
Tot slot overweegt de rechtbank dat voor zover eiseres betoogt dat verweerder op verschillende momenten in de besluitvormingsprocedure onzorgvuldig heeft gehandeld, daaraan geen (juridische) betekenis toekomt. Dit te meer omdat haar bezwaar door verweerder gegrond is verklaard. Zij is daardoor niet in haar belangen bij het Woo-verzoek geschaad.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken de tijd.
6. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding omdat er geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op 1 mei 2022 is de Woo in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft. De Woo is dus van toepassing als met ingang van 1 mei 2022 wordt beslist op Wob-verzoeken. Gelet op de datum van het bestreden besluit oordeelt de rechtbank in deze zaak met toepassing van de Woo.
2.Artikel 8:29, zesde lid, van de Awb.
3.Artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo.
4.Artikel 5.2, eerste lid, van de Woo.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1966.
6.In strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Awb.