ECLI:NL:RVS:2021:1966

Raad van State

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
202005923/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing Wob-verzoek door college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant B] tegen de afwijzing van zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) door het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand. Het verzoek, ingediend op 18 mei 2018, betrof informatie over een aanvraag voor een bouwvergunning voor de verhoging van een erfafscheidingsmuur, die volgens [appellant B] in 1998 was geplaatst na overleg met de toenmalige wethouders. Het college heeft het verzoek op 28 mei 2018 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gevraagde documenten al openbaar waren gemaakt. Na een ongegrond verklaard bezwaar en een uitspraak van de rechtbank op 14 oktober 2020, heeft [appellant B] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 26 mei 2021 ter zitting behandeld. [appellant B] betoogde dat het college ten onrechte heeft gesteld dat er geen documenten beschikbaar zijn. Hij verwees naar eerdere verklaringen van het college en stelde dat er mogelijk documenten zijn verloren gegaan. Het college heeft echter toegelicht dat er geen vergunning is aangetroffen in de archieven en dat de aanvraag voor de vergunning mogelijk is ingetrokken. De Afdeling oordeelde dat [appellant B] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college over documenten beschikt die niet zijn aangetroffen.

De conclusie van de Afdeling is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 1 september 2021.

Uitspraak

202005923/1/A3.
Datum uitspraak: 1 september 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A] en [appellant B], gevestigd dan wel wonend te Loon op Zand,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­West­Brabant van 14 oktober 2020 in zaak nr. 19/4392 in het geding tussen:
[appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand.
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2019 heeft het college een verzoek van [appellant B] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob-verzoek) afgewezen.
Bij besluit van 11 juli 2019 heeft het college het door [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 oktober 2020 heeft de rechtbank het door [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant B] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2021, waar [appellant B] en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. J.K. van Polanen en J.M. Visser, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       In het verleden had [appellant B] vaak te kampen met diefstal van goederen uit geparkeerde opleggers van vrachtwagens. Daarom is volgens [appellant B] in 1998 na overleg met de toenmalige wethouders die over ruimtelijke ordening gingen een erfafscheidingsmuur geplaatst. Later is die erfafscheidingsmuur verhoogd. Op 18 mei 2018 heeft [appellant B] op grond van de Wob het college verzocht informatie openbaar te maken die betrekking heeft op een aanvraag voor een bouwvergunning om de erfafscheidingsmuur te verhogen, bekend onder nummer 20035076. [appellant B] stelt dat hij die aanvraag heeft ingediend.
1.1.    Het college heeft het verzoek op 28 mei 2018 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gevraagde documenten al openbaar zijn gemaakt. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de plicht om documenten openbaar te maken op grond van de Wob niet geldt voor documenten die al openbaar zijn. Tegen dit besluit heeft [appellant B] rechtstreeks beroep ingesteld bij de rechtbank. Volgens [appellant B] ontbraken nog steeds documenten. De rechtbank heeft bij uitspraak van 3 januari 2019, kenmerk: BRE 18/5550 WOB, geoordeeld dat het college daarom het Wob-verzoek van een inhoudelijke beoordeling moet voorzien.
Besluitvorming
2.       Bij het besluit van 29 januari 2019 heeft het college het verzoek afgewezen omdat, hoewel in een weekjournaal van 1 mei 2003 een publicatie voor een aanvraag voor een vergunning voor het verhogen van de erfafscheidingsmuur is geplaatst, daarvoor geen omgevingsvergunning is verleend. In het dossier dat betrekking heeft op de verhoging van erfafscheidingsmuur is ook geen aanknopingspunt te vinden dat wel een omgevingsvergunning zou bestaan, aldus het college.
2.1.    [appellant B] is het niet eens met dit besluit. Volgens hem moeten er wel documenten, waaronder een vergunning, zijn. Bij het besluit van 11 juli 2019 heeft het college het bezwaar van [appellant B] ongegrond verklaard. Het college heeft zich nogmaals op het standpunt gesteld dat een omgevingsvergunning niet is verleend en dat die daarom niet aanwezig is bij het college. [appellant B] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt, aldus het college. De rechtbank heeft het besluit van het college rechtmatig geacht.
Het hoger beroep
3.       [appellant B] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college over meer documenten moet beschikken. Weliswaar heeft het college gezegd dat er geen omgevingsvergunning is afgegeven, maar de figuur van de omgevingsvergunning bestaat pas sinds 2010. Er moet sprake zijn van een toestemming of vergunning om de erfafscheiding te verhogen. De aanvraag is achteraf gepubliceerd in het weekjournaal. Het college lijkt bovendien een bewaartermijn te hanteren voor correspondentie van vijftig jaar, zodat er nog wel documenten moeten zijn. In 2017 heeft het college ten aanzien van een bouwwerk op het terrein van [appellant B] verklaard dat geen vergunning nodig was, maar hij had daarvoor wel een vergunning. Het college heeft daarover verklaard dat de vergunning voor het bouwwerk verloren moet zijn gegaan bij een verhuizing, waardoor het college niet meer over de vergunning beschikte. Als geen bouwvergunning voor de verhoging van de erfafscheidingsmuur zou zijn afgegeven, dan moeten er wel onderliggende stukken aanwezig zijn, bijvoorbeeld over de eventuele weigering van de vergunning, aldus [appellant B].
Bevat het hogerberoepschrift gronden?
4.       Het college betoogt dat [appellant B] geen gronden heeft ingediend en dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard moet worden. De Afdeling is van oordeel dat het hoger beroep de gronden bevat die hiervoor zijn samengevat en dat het daarom ontvankelijk is.
Het betoog faalt.
Het wettelijk kader
5.       Artikel 3, eerste lid, van de Wob luidt: ‘Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.’
Beoordeling van het hoger beroep
6.       Ter zitting heeft [appellant B] gevraagd waarom in deze procedure een verzoek met betrekking tot documenten over nieuwbouw "Castellanie" niet aan de orde komt.
Het bezwaar van [appellant B] is alleen gericht tegen het besluit van het college van 29 januari 2019, voor zover het college daarbij heeft geweigerd documenten openbaar te maken die betrekking hebben op de verhoging van een erfafscheidingsmuur. Om die reden kan in deze procedure het ook door [appellant B] ingediende Wob-verzoek met betrekking tot "Castellanie" niet aan de orde komen. De Afdeling zal alleen beoordelen of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college op juiste gronden het Wob-verzoek van [appellant B] met betrekking tot de verhoging van de erfafscheidingsmuur heeft afgewezen.
7.       Zoals uit de rechtspraak van de Afdeling volgt (bijvoorbeeld uit de uitspraak van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2617), is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
7.1.    Het college heeft zowel in de schriftelijke uiteenzetting als ter zitting bij de Afdeling toegelicht dat het ondanks uitgebreid onderzoek geen vergunning heeft aangetroffen in de archieven. Vast staat dat een bouwvergunning is aangevraagd voor de verhoging van de erfafscheidingsmuur. Het is mogelijk dat documenten die daar betrekking op hebben bij een verhuizing verloren zijn gegaan. Een logischere verklaring is echter dat de aanvraag voor een vergunning is ingetrokken. Om die reden is geen besluit genomen. Ingetrokken aanvragen worden ook niet bewaard. Ook is het mogelijk dat geen besluit is genomen op de aanvraag. Voor zover wel een vergunning zou zijn verleend, moet deze ook bekend zijn gemaakt aan [appellant B], aldus het college.
7.2.    De Afdeling is van oordeel dat [appellant B] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college over documenten moet beschikken. Hoewel dit een onbevredigend antwoord op zijn vraag is, is niet gebleken dat er op de aanvraag met nummer 20035076 is beslist. Het college heeft toegelicht dat het nergens een vergunning heeft aangetroffen. [appellant B], die de vergunning zelf heeft aangevraagd, heeft zelf ook geen vergunning over kunnen leggen. Uit de publicatie van het weekjournaal blijkt alleen dat er een aanvraag is binnengekomen voor een bouwvergunning. Daaruit blijkt niet dat er ook een vergunning is verleend. Of een vergunning wordt verleend, hangt af van het verdere verloop van de aanvraag-procedure. [appellant B] heeft zijn stelling dat in het verleden een vergunning is verleend voor de verhoging van de erfafscheiding dan ook niet aannemelijk gemaakt. De enkele veronderstelling van [appellant B] dat er een toestemming of vergunning moet zijn, leidt er niet toe dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat het college over documenten moet beschikken. Er geldt geen bewaarplicht voor documenten die niet bestaan. Dat het college in een andere procedure ten onrechte aannam dat geen vergunning aanwezig was, betekent niet dat het college in dit geval ook ten onrechte aanneemt dat geen vergunning of toestemming bestaat. Ook met het vermoeden van [appellant B] dat wel onderliggende documenten moeten bestaan, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat het college over documenten beschikt. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
Conclusie
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2021
280-857