ECLI:NL:RBDHA:2024:12057

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
09/215668-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor voorbereidingshandelingen m.b.t. de productie van synthetische drugs

Op 1 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij voorbereidingshandelingen voor de productie en handel in synthetische drugs, waaronder MDMA en XTC. De verdachte, geboren in 1992 en momenteel gedetineerd, werd beschuldigd van verschillende strafbare feiten in de periode van 1 januari 2023 tot en met 26 september 2023. Tijdens de zittingen op 6 december 2023, 5 maart 2023, 14 mei 2023 en 18 juli 2024, heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De verdachte heeft in samenwerking met anderen voorbereidingen getroffen voor de productie van synthetische drugs en had op 26 september 2023 een hoeveelheid cocaïne en XTC-pillen in zijn bezit.

De rechtbank heeft procesafspraken gemaakt tussen de officier van justitie en de verdediging, waarbij een gevangenisstraf van 32 maanden werd voorgesteld. De rechtbank heeft deze straf als passend en geboden beoordeeld, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorbereiden van de productie van en handel in synthetische drugs, wat een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormt. De rechtbank heeft ook gekeken naar de eerdere veroordeling van de verdachte in België voor soortgelijke feiten, maar heeft deze niet meegewogen in de strafoplegging vanwege de ouderdom van die veroordeling.

De rechtbank heeft uiteindelijk de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/215668-23
Datum uitspraak: 1 augustus 2024
Tegenspraak
(Verkort vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in het Justitieel Complex [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 6 december 2023, 5 maart 2023, 14 mei 2023 (alle pro forma) en 18 juli 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.E. van der Leeuw en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman
mr. J.H.E.M. Kersemaekers naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2023 tot en
met 26 september 2023 te Tilburg en/of 's-Gravenhage en/of ’s-Gravenzande en/of Honselersdijk en/of Naaldwijk en/of Haarlem en/of Berkel-Enschot, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of
ÁG809101423537WÈ
G809101423537
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of XTC en/of amfetamine, in elk geval (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- een of meer ontmoeting(en) te hebben gehad met en/of een of meer (telefonische) afspra(a)k(en) te hebben gemaakt met en/of een of meer bespreking(en) en/of onderhandeling(en) te hebben gevoerd met en/of een of meer inlichting(en) en/of aanwijzing(en) en/of opdracht(en) te hebben (door)gegeven aan zijn mededader(s) en/of een of meer anderen, om voornoemde verdovende middelen te kopen en/of verkopen en/of te bewerken en/of in ontvangst te nemen en/of vervoeren en/of betreffende de wijze waarop die verdovende middelen, zou(den) worden gekocht en/of bewerkt en/of geleverd en/of afgenomen en/of verder vervoerd en/of
- een of meer ontmoeting(en) te hebben gehad met en/of een of meer (telefonische) afspra(a)k(en) te hebben gemaakt met en/of een of meer bespreking(en) en/of onderhandeling(en) te hebben gevoerd met en/of een of meer inlichting(en) en/of aanwijzing(en) en/of opdracht(en) te hebben (door)gegeven aan zijn mededader(s) en/of een of meer anderen, met betrekking tot het aankopen en/of verwerven van een of meer hoeveelheden grondstoffen (waaronder BMK en/of Benzyl Methyl en/of mierenzuur en/of fosforzuur) voor de productie van MDMA en/of XTC en/of amfetamine, althans voor de productie van een of meer stoffen van lijst I behorende bij de Opiumwet en/of
- een of meer ontmoeting(en) te hebben gehad met en/of een of meer (telefonische) afspra(a)k(en) te hebben gemaakt met en/of een of meer bespreking(en) en/of onderhandeling(en) te hebben gevoerd met en/of een of meer inlichting(en) en/of aanwijzing(en) en/of opdracht(en) te hebben (door)gegeven aan zijn mededader(s) en/of een of meer anderen, met betrekking tot het aankopen en/of verwerven van een of meer goederen (waaronder reactie ketels en/of (onderdelen voor) stempels (matrijd) en/of een tabletteer machine) voor de productie van MDMA en/of XTC en/of amfetamine, althans voor de productie van een of meer stoffen van lijst I behorende bij de Opiumwet en/of
- een of meer ontmoeting(en) te hebben gehad met en/of een of meer (telefonische) afspra(a)k(en) te hebben gemaakt met en/of een of meer bespreking(en) en/of onderhandeling(en) te hebben gevoerd met en/of een of meer inlichting(en) en/of aanwijzing(en) en/of opdracht(en) te hebben (door)gegeven aan zijn mededader(s) en/of een of meer anderen, met betrekking tot het vinden en/of aankopen/huren en/of inrichten van een productieruimte/laboratorium voor de productie van MDMA en/of XTC en/of amfetamine, althans voor de productie van of meer stoffen van lijst I behorende bij de Opiumwet en/of met betrekking tot het regelen en/of inhuren van (een) perso(o)n(en) die voornoemde MDMA en/of XTC en/of amfetamine, althans een of meer stoffen van lijst I behorende bij de Opiumwet, zouden gaan/kunnen vervaardigen;
2
hij op of omstreeks 26 september 2023 te Tilburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 9 XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Procesafspraken

3.1.
De aard van de zaak
Deze zaak kenmerkt zich doordat de officier van justitie en de verdediging zogeheten ‘procesafspraken’ hebben gemaakt over wat volgens hen een passende uitkomst van de strafzaak zou zijn. Deze procesafspraken hebben zij opgenomen in een overeenkomst gedateerd 10 juli 2024. In de overeenkomst doen de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank een gezamenlijk voorstel voor de wijze van afdoening van de strafzaak. Samengevat houdt dit afdoeningsvoorstel het volgende in:
  • de verdachte ziet af van het indienen van onderzoekswensen en trekt al ingediende (en eventueel toegewezen) onderzoekswensen uiterlijk ter terechtzitting en bij voorkeur al eerder schriftelijk in;
  • de verdachte hoeft in het kader van de afspraken geen nadere verklaring af te leggen, uiteraard staat hem vrij dit ter terechtzitting alsnog te doen;
  • het Openbaar Ministerie zal ter terechtzitting rekwireren tot een bewezenverklaring van feiten 1 en 2;
  • het Openbaar Ministerie zal ter terechtzitting voor die bewezenverklaring een strafeis vorderen van 32 maanden gevangenisstraf;
  • ten aanzien van het beslag: het inbeslaggenomen geldbedrag van € 4.250,= is inmiddels verrekend met openstaande vorderingen van de belastingdienst; van de overige inbeslaggenomen goederen doet de verdachte afstand;
  • door de verdediging worden geen verweren gevoerd;
  • de verdachte zal zich niet onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de straf;
  • door de verdediging en het Openbaar Ministerie wordt geen hoger beroep ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken;
  • met betrekking tot de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is navolgende procesafspraak gemaakt: het Openbaar Ministerie zal geen separate ontnemingsvordering aanbrengen;
  • het Openbaar Ministerie zal geen andere zaak jegens de verdachte beginnen op basis van dezelfde bewijsmiddelen als aanwezig in de zaaksdossiers Valeriaan en Samoa.
In de overeenkomst is verder opgenomen een voorwaardelijk verzoek van de verdediging en de officier van justitie tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting als de rechtbank de procesafspraken zou afwijzen in de volgende gevallen:
  • als de rechtbank tot een andere bewezenverklaring zou komen, maar uitsluitend voor zover hierdoor de aard van het delict wezenlijk verandert;
  • als de rechtbank van oordeel zou zijn dat de overeengekomen straf niet in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak.
3.2.
Het toetsingskader
Bij de beoordeling van deze zaak zijn voor de rechtbank leidend geweest de uitgangspunten die de Hoge Raad in het arrest van 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252 heeft verwoord. Deze komen neer op het volgende.
Hoewel een wettelijke regeling van procesafspraken op dit moment ontbreekt, verzet het stelsel van strafvordering zich er niet tegen dat de officier van justitie en de verdediging een gezamenlijk standpunt innemen over de beoogde afdoening van een strafzaak.
De totstandkoming van procesafspraken doet echter geen afbreuk aan de zelfstandige positie van de rechtbank. De rechtbank behoudt haar eigen verantwoordelijkheid dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regeling – in het bijzonder artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – en de eisen van een eerlijk proces.
Op grond van artikel 348 en 350 Sv beslist de rechtbank op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting over de in die bepalingen genoemde vraagpunten. De omstandigheid dat een afdoeningsvoorstel wordt gedaan, doet niet af aan de verplichting die op de rechtbank rust om te beslissen op de in artikel 348 en 350 Sv genoemde vraagpunten. Wel moet de rechtbank dat voorstel betrekken bij de beantwoording van de genoemde vraagpunten, maar zij is niet verplicht om overeenkomstig het voorstel te beslissen.
Waar het gaat om de beantwoording van de eerste vraag van artikel 350 Sv brengt de eigen zelfstandige verantwoordelijkheid van de rechtbank met zich dat zij zelf – ongeacht wat het afdoeningsvoorstel daarover inhoudt – dient na te gaan of zij het aan de verdachte ten laste gelegde feit bewezen acht. Artikel 338 Sv dwingt de rechtbank ertoe het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan slechts aan te nemen indien zij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.
Waar het gaat om de beantwoording van de vierde vraag van artikel 350 Sv heeft de rechtbank een eigen zelfstandige verantwoordelijkheid om te komen tot een strafoplegging die zij passend en geboden acht. De rechtbank heeft hierbij een grote vrijheid, zowel in de keuze van de op te leggen straf als de waardering van de factoren die zij daarbij betrekt.
Het afdoeningsvoorstel is een relevante factor die de rechtbank moet betrekken bij de keuze van de op te leggen straf. Indien de rechtbank van oordeel is dat wat het afdoeningsvoorstel over de strafoplegging inhoudt, in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting, ligt het in de rede dat zij die straf als passend en geboden oplegt.
Om betekenis toe te kunnen kennen aan het afdoeningsvoorstel, moet de rechtbank kunnen garanderen dat jegens de verdachte voldaan wordt aan de eisen van een eerlijk proces. In het bijzonder betekent dit dat de rechtbank moet onderzoeken of de verdachte in de concrete omstandigheden van het geval vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Dit onderzoek vindt plaats op de terechtzitting.
3.3.
De toetsing in deze zaak
Om voormelde beoordeling te kunnen verrichten, heeft de rechtbank de strafzaak behandeld op de terechtzitting van 18 juli 2024. Deze zitting had het karakter van een inhoudelijke behandeling. Na de voordracht van de zaak door de officier van justitie heeft de rechtbank de verdachte bevraagd over het afdoeningsvoorstel. De verdachte heeft ervan blijk gegeven dat hij weet wat het afdoeningsvoorstel inhoudt, dat hij begrijpt dat hij bepaalde hem toekomende rechten niet uitoefent en wat de gevolgen daarvan voor hem kunnen zijn en dat hij vrijwillig tot de ondubbelzinnige beslissing is gekomen om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel.
De rechtbank heeft de verdachte op de voet van artikel 286 Sv ondervraagd over de hem ten laste gelegde feiten.
Vervolgens heeft de officier van justitie gerekwireerd overeenkomstig het afdoenings-voorstel en heeft de verdediging zich daarbij aangesloten. Aan de verdachte is het recht gelaten om het laatst te spreken. Hierna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
In het hierna volgende zal de rechtbank de relevante vraagpunten uit artikel 348 en 350 Sv beantwoorden.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezenverklaard.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting geen nader standpunt ingenomen omtrent de bewijsbaarheid van de tenlastegelegde feiten.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het hierna bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de periode van 1 januari 2023 tot en met 26 september 2023 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van grote hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of XTC en/of amfetamine,
zijnde MDMA en XTC en amfetamine,telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- ontmoetingen te hebben gehad met en/of telefonische afspraken te hebben gemaakt met en/of besprekingen en/of onderhandelingen te hebben gevoerd met en/of inlichtingen en/of aanwijzingen en/of opdrachten te hebben (door)gegeven aan zijn mededaders en/of anderen, om voornoemde verdovende middelen te kopen en/of verkopen en/of te bewerken en/of in ontvangst te nemen en/of vervoeren en/of betreffende de wijze waarop die verdovende middelen, zouden worden gekocht en/of bewerkt en/of geleverd en/of afgenomen en/of verder vervoerd en/of
- ontmoetingen te hebben gehad met en/of telefonische afspraken te hebben gemaakt met en/of besprekingen en/of onderhandelingen te hebben gevoerd met en/of inlichtingen en/of aanwijzingen en/of opdrachten te hebben (door)gegeven aan zijn mededaders en/of anderen, met betrekking tot het aankopen en/of verwerven van hoeveelheden grondstoffen (waaronder BMK en/of Benzyl Methyl en/of mierenzuur en/of fosforzuur) voor de productie van MDMA en/of XTC en/of amfetamine en/of
- ontmoetingen te hebben gehad met en/of telefonische afspraken te hebben gemaakt met en/of besprekingen en/of onderhandelingen te hebben gevoerd met en/of inlichtingen en/of aanwijzingen en/of opdrachten te hebben (door)gegeven aan zijn mededaders en/of anderen, met betrekking tot het aankopen en/of verwerven van goederen (waaronder reactie ketels en/of onderdelen voor stempels (matrijs) en/of een tabletteermachine) voor de productie van MDMA en/of XTC en/of amfetamine en/of
- ontmoetingen te hebben gehad met en/of telefonische afspraken te hebben gemaakt met en/of besprekingen en/of onderhandelingen te hebben gevoerd met en/of inlichtingen en/of aanwijzingen en/of opdrachten te hebben (door)gegeven aan zijn mededaders en/of anderen, met betrekking tot het vinden en/of aankopen/huren en/of inrichten van een productieruimte/laboratorium voor de productie van MDMA en/of XTC en/of amfetamine en/of met betrekking tot het regelen en/of inhuren van personen die voornoemde MDMA en/of XTC en/of amfetamine zouden gaan/kunnen vervaardigen;
2
hij op 26 september 2023 te Tilburg opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 9 XTC-pillen van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en MDMA telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten en andere kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - overeenkomstig het afdoeningsvoorstel - gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft toegelicht dat zij zonder de procesafspraken een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden passend zou hebben gevonden.
De officier van justitie acht echter de maximale strafkorting van een derde gerechtvaardigd, vanwege de omstandigheid dat de verdediging en het Openbaar Ministerie in een vroeg stadium hebben aangestuurd op procesafspraken en de welwillende houding van de verdachte bij de totstandkoming daarvan. Door het maken van procesafspraken is in deze zaak sprake van een snellere afdoening, waarmee de strafrechtketen wordt ontlast.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de gevangenisstraf die de officier van justitie overeenkomstig het afdoeningsvoorstel heeft gevorderd, aan de verdachte op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten,
de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en
de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft gedurende tien maanden met anderen voorbereidingshandelingen gepleegd voor de productie van en handel in synthetische drugs. Daartoe heeft de verdachte veelvuldig ontmoetingen gehad en gesprekken gevoerd met zijn mededaders. Daaruit blijkt dat hij als kok heeft gefungeerd in een drugslaboratorium, dat hij grote hoeveelheden grondstoffen voor de productie van synthetische drugs heeft vervoerd naar een drugslaboratorium dat nog in aanbouw was en dat hij de met de handel in synthetische drugs verdiende geldbedragen heeft geïnvesteerd in het opzetten van drugslaboratoria.
De verdachte is door zijn handelen medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van harddrugs veroorzaakt. Het is algemeen bekend dat het gebruik van deze drugs een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormt en kan leiden tot een verslaving aan het gebruik daarvan. Bovendien leidt de handel in en het gebruik van deze verdovende middelen tot vele vormen van criminaliteit, waaronder delicten die harddrugsgebruikers plegen om aan hun drugs te kunnen komen, maar ook delicten tussen handelaren en producenten onderling. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen.
De verdachte heeft gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich daarbij niets aangetrokken van de belangen van de samenleving.
Daarnaast heeft de verdachte 9 XTC pillen en 0,8 gram cocaïne voorhanden gehad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 maart 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte in 2015 in België voor de productie van synthetische drugs is veroordeeld tot een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Wegens de ouderdom van de veroordeling heeft dit geen invloed op de strafoplegging.
De rechtbank is van oordeel dat vanwege de ernst van het onder 1 bewezenverklaarde feit,
te weten de voorbereidingshandelingen met betrekking tot de productie van en handel in synthetische drugs, aan de verdachte een vrijheidsbenemende straf moet worden opgelegd. Omdat hiervoor geen oriëntatiepunt voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) bestaat, heeft de rechtbank gekeken naar wat in vergelijkbare zaken wordt opgelegd.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op wat het afdoeningsvoorstel met betrekking tot de strafoplegging inhoudt. De rechtbank merkt op dat de officier van justitie en de verdediging in een relatief laat stadium van het strafproces in gesprek zijn gegaan over mogelijke procesafspraken. Op dat moment hadden er al twee pro forma zittingen plaatsgevonden en pas op de derde pro forma zitting is de rechtbank daarvan in kennis gesteld. Desondanks is er volgens de rechtbank toch sprake van een voortvarende behandeling in eerste aanleg. Niet alleen doordat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak van de verdachte uiteindelijk in anderhalf uur gelijktijdig met de strafzaken van twee andere (mede)verdachten kon worden afgedaan, maar ook doordat de door de rechtbank toegewezen onderzoekswens van de verdediging betreffende het horen van een getuige nog niet door de rechter-commissaris was uitgevoerd. Naast een snellere behandeling van de zaak in eerste aanleg, is de efficiencywinst gelegen in het voorkomen van een behandeling van de zaak in hoger beroep. De rechtbank is zich ervan bewust dat de afspraak om geen hoger beroep in te stellen geen rechtsgeldige manier is om afstand te doen van dat rechtsmiddel. Mocht toch hoger beroep worden ingesteld, dan is die afspraak echter wel relevant bij de beoordeling van de vraag of belang bestaat bij dat hoger beroep. Uit de omstandigheid dat in eerste aanleg vonnis is gewezen overeenkomstig het afdoenings-voorstel, zal in de regel voortvloeien dat het belang ontbreekt bij een behandeling van de zaak in hoger beroep. Een volledige behandeling in hoger beroep lijkt daarmee onwaarschijnlijk indien de rechtbank de overeengekomen straf zou opleggen.
Het voorstel dient dan ook niet alleen een efficiënte en voortvarende behandeling, maar ook een effectieve afdoening van de zaak, omdat de zaak sneller onherroepelijk wordt en de straf sneller wordt geëxecuteerd. Dat de verdachte heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de procesafspraken weegt de rechtbank daarom mee in zijn voordeel.
De officier van justitie heeft betoogd dat een strafkorting van één derde op zijn plaats is.
De rechtbank zal een dergelijke berekening niet maken. De door de rechtbank aan te leggen toets is in wezen een marginale: staat de overeengekomen straf in een redelijke verhouding tot de ernst van de zaak? Al het voorgaande afwegende, is de rechtbank van oordeel dat dat het geval is. De overeengekomen straf dient in voldoende mate de met bestraffing te dienen doelen van vergelding, normbevestiging en voorkoming van recidive.
De rechtbank zal dan ook de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 32 maanden als passend en geboden aan de verdachte opleggen.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf gegrond op de artikelen:
  • 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
de eendaadse samenloop van:
medeplegen van om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet
voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen of gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
32 MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. Meessen, voorzitter,
mr. D.L.S. Ceulen, rechter,
mr. G. Kuijper, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Gest en mr. K.Z. Zeeman, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 augustus 2024.