Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Het onderzoek ter terechtzitting
mr. L.E. van der Leeuw en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman
2.De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:
3.Procesafspraken
- de verdachte ziet af van het indienen van onderzoekswensen en trekt al ingediende (en eventueel toegewezen) onderzoekswensen uiterlijk ter terechtzitting en bij voorkeur al eerder schriftelijk in;
- de verdachte hoeft in het kader van de afspraken geen nadere verklaring af te leggen, uiteraard staat hem vrij dit ter terechtzitting alsnog te doen;
- het Openbaar Ministerie zal ter terechtzitting rekwireren tot een bewezenverklaring van feiten 1 en 2;
- het Openbaar Ministerie zal ter terechtzitting voor die bewezenverklaring een strafeis vorderen van 32 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest;
- ten aanzien van het beslag: de drie in beslag genomen horloges betreffen merkvervalsingen en zullen worden onttrokken aan het verkeer, het in beslag genomen geld is verrekend met (een) openstaande vordering(en) van de belastingdienst;
- de verdachte doet afstand van het beslag (de rechtbank begrijpt dat de verdachte afstand doet van eventuele overige, zijnde de hiervoor niet genoemde, inbeslaggenomen goederen);
- door de verdediging worden geen verweren gevoerd;
- de verdachte zal zich niet onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de straf;
- door de verdediging en het Openbaar Ministerie wordt geen hoger beroep ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken;
- met betrekking tot de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is navolgende procesafspraak gemaakt: het Openbaar Ministerie zal geen separate ontnemingsvordering aanbrengen;
- het Openbaar Ministerie zal geen andere zaak jegens de verdachte beginnen op basis van dezelfde bewijsmiddelen als aanwezig in de zaaksdossiers [naam 1] en Samoa.
- als de rechtbank tot een andere bewezenverklaring zou komen, maar uitsluitend voor zover hierdoor de aard van het delict wezenlijk verandert;
- als de rechtbank van oordeel zou zijn dat de overeengekomen straf niet in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak.
Het afdoeningsvoorstel is een relevante factor die de rechtbank moet betrekken bij de keuze van de op te leggen straf. Indien de rechtbank van oordeel is dat wat het afdoeningsvoorstel over de strafoplegging inhoudt, in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting, ligt het in de rede dat zij die straf als passend en geboden oplegt.
4.De bewijsbeslissing
zijnde MDMA en XTC en amfetaminetelkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
6.De strafbaarheid van de verdachte
7.De strafoplegging
De officier van justitie acht echter de maximale strafkorting van een derde gerechtvaardigd, vanwege de omstandigheid dat de verdediging en het Openbaar Ministerie in een vroeg stadium hebben aangestuurd op procesafspraken en de welwillende houding van de verdachte bij de totstandkoming daarvan. Door het maken van procesafspraken is in deze zaak sprake van een snellere afdoening, waarmee de strafrechtketen wordt ontlast.
De verdachte heeft gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich daarbij niets aangetrokken van de belangen van de samenleving.
De rechtbank zal een dergelijke berekening niet maken. De door de rechtbank aan te leggen toets is in wezen een marginale: staat de overeengekomen straf in een redelijke verhouding tot de ernst van de zaak? Al het voorgaande afwegende, is de rechtbank van oordeel dat dat het geval is. De overeengekomen straf dient in voldoende mate de met bestraffing te dienen doelen van vergelding, normbevestiging en voorkoming van recidive.
8.De toepasselijke wetsartikelen
- 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I.
32 MAANDEN;