ECLI:NL:RBDHA:2024:12040
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van lidstaten, zoals bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Bulgarije is gedetineerd en mishandeld, en dat hij slachtoffer is geworden van een pushback. De rechtbank stelt vast dat eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling wordt genomen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat hij mag worden overgedragen aan Bulgarije. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, en is openbaar gemaakt op 18 juli 2024.