ECLI:NL:RBDHA:2024:12040

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.26572
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van lidstaten, zoals bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Bulgarije is gedetineerd en mishandeld, en dat hij slachtoffer is geworden van een pushback. De rechtbank stelt vast dat eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling wordt genomen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat hij mag worden overgedragen aan Bulgarije. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, en is openbaar gemaakt op 18 juli 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.26572
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 juni 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
Ervaringen in Bulgarije
5. Eiser voert aan dat hij door de Bulgaarse autoriteiten is gedetineerd en mishandeld en slachtoffer is geworden van een pushback. Eiser stelt dat er hiermee aanknopingspunten zijn dat hij in Bulgarije is behandeld op een manier in strijd met artikel 4 van het Handvest, en dat dit na overdracht opnieuw zal gebeuren. Volgens eiser is het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd. De minister heeft overwogen dat eiser de gestelde mishandeling door de Bulgaarse autoriteiten niet heeft onderbouwd, maar volgens eiser blijkt uit deze motivering onvoldoende wat de consequenties hiervan zijn en of de mishandeling door de minister wordt betwist. Verder blijkt nergens uit dat de detentie in Bulgarije is geweest vanwege zijn illegale inreis, zoals de minister stelt. Ook wordt in het bestreden besluit gesteld dat niet is gebleken dat eiser in het verleden slachtoffer is geweest van een pushback, maar eiser heeft juist verklaard dat hij is gepushbackt de eerste keer dat hij werd aangehouden door de Bulgaarse autoriteiten. Volgens eiser is hiermee ook onvoldoende gemotiveerd waarom in zijn ervaringen in Bulgarije geen aanleiding wordt gezien om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen.
6. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit voor Bulgarije onlangs nog bevestigd in de uitspraak van 27 juni 20242. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Bulgaarse autoriteiten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Bulgarije, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Bulgaarse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
7. De rechtbank oordeelt dat eiser hier niet in is geslaagd. De verklaringen van eiser over wat hij in Bulgarije heeft meegemaakt zijn hiervoor onvoldoende. De minister heeft dat in het bestreden besluit en ter zitting ook voldoende toegelicht. In het bestreden besluit is terecht opgemerkt dat eiser de gestelde mishandeling door de Bulgaarse autoriteiten niet heeft onderbouwd, en dat ook niet is gebleken dat eiser over de vermeende misstanden heeft geprobeerd te klagen of dat dit niet mogelijk was. Verder heeft eiser niet onderbouwd dat de detentie plaatsvond om een andere reden dan zijn illegale inreis. Het is aan eiser om dat te onderbouwen, niet andersom. De minister mocht dus zich dus op het standpunt stellen dat niet is gebleken dat de detentie in strijd was met de internationale verplichtingen en dat het anders op de weg van eiser lag hierover om te klagen. Verder is in het bestreden besluit terecht opgemerkt dat er geen aanwijzingen zijn dat terugkerende Dublinclaimanten in Bulgarije op eenzelfde wijze behandeld worden als vreemdelingen die voor het eerst illegaal
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
het land binnenreizen. Ook om deze reden volgt uit de ervaringen van eiser niet dat er bij overdracht een risico is op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Wat betreft de pushback waarover eiser heeft verklaard, heeft de gemachtigde van de minister ter zitting erkend dat daarover in het besluit wat ongelukkig is opgenomen dat niet is gebleken dat eiser in het verleden slachtoffer is geworden van een pushback. De gemachtigde heeft toegelicht dat het standpunt van de minister is dat, ook als eiser eerder te maken heeft gehad met een pushback, dit er niet aan afdoet dat eiser zal terugkeren als Dublinclaimant en dat er voor Dublinterugkeerders kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank kan deze redenering volgen.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling wordt genomen. Zoals in rechtsoverweging 7 is toegelicht, heeft de minister de ervaringen van eiser voldoende betrokken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft verder niet onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt dat hij psychische of medische problemen heeft als gevolg van de ervaringen in Bulgarije. De minister hoefde hierin dus geen aanleiding zien om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat eiser mag worden overgedragen aan Bulgarije. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 juli 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.