ECLI:NL:RBDHA:2024:12006
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Beroep gegrond verklaard inzake machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging
Op 26 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging. Eiser, vertegenwoordigd door mr. N. Vollebergh, had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was op 25 november 2022 ingediend, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 een beslistermijn van 90 dagen, die met drie maanden was verlengd. De rechtbank oordeelde dat de minister niet tijdig had beslist, aangezien de termijn op 25 mei 2023 was verstreken zonder dat er een besluit was genomen. Eiser had de minister op 3 augustus 2023 in gebreke gesteld en het beroep was op 11 april 2024 ingediend, wat tijdig was.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank legde de minister een termijn van acht weken op om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid van een verlenging tot twintig weken indien nader onderzoek nodig was. Tevens werd een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank stelde vast dat de minister € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen had verbeurd en veroordeelde de minister tot betaling van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 437,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 187.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig besluiten te nemen en de gevolgen van het niet naleven van wettelijke termijnen. De rechtbank heeft in deze zaak ook rekening gehouden met de zorgvuldigheid van de besluitvorming, vooral in het kader van gezinshereniging.