ECLI:NL:RBDHA:2024:11987

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
NL24.28210
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling in het kader van asielprocedure en nationale veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De vreemdeling, geboren op een onbekende datum en met een V-nummer, was in detentie geplaatst op basis van een besluit van de minister van Asiel en Migratie van 14 juli 2024. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling tegen de maatregel van bewaring behandeld, waarbij de vreemdeling en zijn gemachtigde aanwezig waren via telehoren. De minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de gronden voor de bewaring beoordeeld, waarbij zowel de a-grond als de d-grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000 aan de orde kwamen. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat de vreemdeling een gevaar vormde voor de nationale veiligheid en openbare orde, gezien zijn eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten en geweldsdelicten. De rechtbank oordeelde dat de bewaring rechtmatig was, omdat er onvoldoende zekerheid bestond over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28210

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, minister
(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2024 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De minister heeft de maatregel van bewaring gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a (de a-grond) en onder d (de d-grond). Indien aan de daarvoor gestelde eiser is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de minister zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser (a-grond). Aan de a-grond heeft de minister ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2.
Ten aanzien van de d-grond overweegt de minister dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde, omdat eiser wordt verdacht of is veroordeeld in verband met meerdere vermogensdelicten en geweldsdelicten.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Zij toetst daarbij eerst de a-grond en daarna de d-grond.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag a-grond en gronden
5. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw is opgelegd. Voor de a-grond van artikel 59b van de Vw is vereist dat de identiteit of de nationaliteit van de vreemdeling met onvoldoende zekerheid bekend is en zich ten minste twee bewaringsgronden voordoen. De minister stelt in de maatregel van bewaring terecht dat er onvoldoende zekerheid bestaat over de identiteit en nationaliteit van eiser omdat hij geen enkel geldig document ter staving van die identiteit en nationaliteit heeft overgelegd.
5.1.
De rechtbank overweegt dat de zware en lichte gronden 3a, 3c, 3d, 3i en 4b, in samenhang gezien met de daarbij gegeven toelichting, voldoende grond vormen voor het standpunt van de minister dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De rechtbank laat bij de beoordeling van de rechtmatigheid de overige gronden daarom onbesproken.
5.2.
Eiser heeft nu hij niet beschikt over een paspoort, geldig visum of verblijfsvergunning immers niet aannemelijk kunnen maken dat hij via de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen (3a). Daarnaast heeft eiser op 14 juni 2023 reeds een terugkeerbesluit ontvangen (3c) en onderneemt hij geen concrete acties ter bevordering van het vaststellen van zijn identiteit (3d). Voorts heeft eiser tijdens de vertrekgesprekken aangegeven niet mee te willen werken aan zijn terugkeer naar Algerije. Ook heeft de minister terecht aangegeven dat eiser, nadat twee eerder ingediende asielaanvragen waren afgewezen, op 1 juli 2024 een derde aanvraag heeft ingediend (4b).
Grondslag d-grond
6. De rechtbank overweegt dat het begrip openbare orde in artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw zo moet worden opgevat dat de persoonlijke gedragingen van een asielzoeker een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde moeten vormen en dat niet mag worden volstaan met een enkele verwijzing naar een veroordeling om dit gevaar te motiveren. De rechtbank verwijst in dit kader onder meer naar een Afdelingsuitspraak van 13 mei 2019. [1] De minister heeft aangegeven dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde, omdat hij, hoewel hij pas sinds april 2022 in Nederland is, wordt verdacht of is veroordeeld in verband met een 13 delicten, waaronder 13 vermogensdelicten en 2 geweldsdelicten, waarvoor hij meermaals tot gevangenisstraf is veroordeeld. Eiser komt voor in dertig registraties binnen de Basisvoorziening Handhaving (BVH), het incidentenregister van de Nederlandse politie. Ook staan er twee aandachtsvestigingen op zijn naam, te weten één voor alle vestigingen van TK max en één voor alle vestigingen van het Kruidvat in de gemeente Groningen. Daarnaast heeft eiser in diverse asielzoekerscentra op de TOP-X lijst gestaan, de lijst waarop de asielzoekers worden vermeld die de meeste overlast veroorzaken. Door het plegen van deze strafbare feiten veroorzaakt eiser schade aan de Nederlandse samenleving en verstoort hij het gevoel van veiligheid in de maatschappij. Tevens geeft eiser met dit gedrag aan zich niets aan te trekken van de in Nederland geldende rechtsregels en wetten, aldus de minister. De rechtbank is van oordeel dat de minister hiermee voldoende heeft gemotiveerd waarom deze persoonlijke gedragingen van eiser een daadwerkelijk gevaar vormen voor de openbare orde.
Lichter middel
7. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden was om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de a-grond de bewaring kan dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Voorts constateert de rechtbank dat eiser problemen met zijn pols als medische omstandigheid naar voren heeft gebracht waar de minister rekening mee dient te houden. Dat dit maakt dat eiser detentieongeschikt zou zijn, is niet onderbouwd noch gebleken. In dat kader heeft de minister dan ook kunnen volstaan met te overwegen dat de medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. In elk detentiecentrum kan eisers medische dossier worden opgevraagd vanuit Ter Apel en kunnen afspraken met ziekenhuizen worden gemaakt om medische vraagstukken op te pakken. Indien dit naar de mening van eiser door de medische dienst in het detentiecentrum niet adequaat gebeurt, dient hij zich te wenden tot de Commissie van Toezicht in de justitiële inrichting. Tot slot is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. [2]
Voortvarendheid
8. De termijn in artikel 59b, tweede lid, van de Vw moet worden gezien als een maximale termijn waarbinnen de minister voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat eiser voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring wordt gehouden. De minister is vanaf het moment van inbewaringstelling verplicht om voldoende voortvarend te handelen. [3] Op 5 juli 2024 heeft een aanmeldgehoor met eiser plaatsgevonden en op 21 juli 2024 heeft de minister het voornemen uitgebracht de aanvraag van eiser te willen afwijzen. De minister gaat daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend te werk.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1528.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674.
3.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1156.