ECLI:NL:RBDHA:2024:1192
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het verblijfsrecht van een EU-burger en zijn partner in het kader van de Verblijfsrichtlijn en artikel 21 VWEU
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 17 januari 2024, wordt het beroep van eiseres, een Cubaanse nationaliteit houdende vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER beoordeeld. Eiseres heeft een verzoek om voorlopige voorzieningen ingediend, waarin zij vraagt om een verbod op haar uitzetting en toestemming om te mogen werken totdat er op haar beroep is beslist. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van eiseres op 12 juni 2023 afgewezen, en dit besluit is in een later bezwaar niet herzien. De rechtbank heeft het beroep en de verzoeken op 7 december 2023 behandeld, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigde, mr. M. Jansen, en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat het verblijfsrecht van referent, de echtgenoot van eiseres, enkel gebaseerd is op zijn Nederlandse nationaliteit. De rechtbank verwijst naar relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), waarin wordt gesteld dat de nationaliteit van een andere lidstaat ook rechten kan geven onder het Unierecht. De rechtbank concludeert dat eiseres wel degelijk rechten kan ontlenen aan artikel 21 van het VWEU, en dat het bestreden besluit in strijd is met dit artikel. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt deze op om eiseres binnen twee weken het gevraagde verblijfsdocument te verstrekken.
De verzoeken om voorlopige voorzieningen worden afgewezen, omdat de rechtbank al op het beroep heeft beslist. Eiseres heeft recht op terugbetaling van het griffierecht, maar andere proceskosten worden niet vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.