ECLI:NL:RBDHA:2024:1192

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
AWB 23/11166, AWB 23/12267, AWB 23/12268
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verblijfsrecht van een EU-burger en zijn partner in het kader van de Verblijfsrichtlijn en artikel 21 VWEU

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 17 januari 2024, wordt het beroep van eiseres, een Cubaanse nationaliteit houdende vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER beoordeeld. Eiseres heeft een verzoek om voorlopige voorzieningen ingediend, waarin zij vraagt om een verbod op haar uitzetting en toestemming om te mogen werken totdat er op haar beroep is beslist. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van eiseres op 12 juni 2023 afgewezen, en dit besluit is in een later bezwaar niet herzien. De rechtbank heeft het beroep en de verzoeken op 7 december 2023 behandeld, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigde, mr. M. Jansen, en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat het verblijfsrecht van referent, de echtgenoot van eiseres, enkel gebaseerd is op zijn Nederlandse nationaliteit. De rechtbank verwijst naar relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), waarin wordt gesteld dat de nationaliteit van een andere lidstaat ook rechten kan geven onder het Unierecht. De rechtbank concludeert dat eiseres wel degelijk rechten kan ontlenen aan artikel 21 van het VWEU, en dat het bestreden besluit in strijd is met dit artikel. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt deze op om eiseres binnen twee weken het gevraagde verblijfsdocument te verstrekken.

De verzoeken om voorlopige voorzieningen worden afgewezen, omdat de rechtbank al op het beroep heeft beslist. Eiseres heeft recht op terugbetaling van het griffierecht, maar andere proceskosten worden niet vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/12266, AWB 23/12267 en AWB 23/12268
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 17 januari 2024 in de zaken tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres en verzoekster, hierna: eiseres

[V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.E. Herlaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) het beroep en de verzoeken om voorlopige voorzieningen van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER.
1.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiseres van 2 januari 2023 met het besluit van 12 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Ook heeft eiseres twee verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend. Deze verzoeken strekken ertoe om respectievelijk de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep en te bepalen dat eiseres gedurende die periode mag werken.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en de verzoeken op 7 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres [1] en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

Ten aanzien van het beroep
2. Eiseres heeft de Cubaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1985 . Referent heeft zowel de Nederlandse als de Tsjechische nationaliteit. Eiseres is op 18 juni 2022 in [woonplaats] (Tsjechië) getrouwd met referent. Zij hebben voor én na het huwelijk enige tijd samengewoond in Tsjechië. Vervolgens zijn eiseres en referent naar Nederland gereisd en hebben zij deze aanvraag ingediend.
3. Het geschil ziet met name op de vraag of het verblijfsrecht van referent, en daarmee ook het verblijfsrecht van eiseres, in Tsjechië aanknopingspunten heeft met het Unierecht of slechts is gebaseerd op de Tsjechische nationaliteit van referent.
4. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiseres afgewezen onder verwijzing naar de arresten van het HvJEU [2] inzake McCarthy en Lounes. [3] Volgens de staatssecretaris volgt uit deze arresten dat een vreemdeling zich niet kan beroepen op de Verblijfsrichtlijn [4] als de vreemdeling verblijft in een lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit. Als het verblijf van eiseres in Tsjechië niet op grond van de Verblijfsrichtlijn was, kan eiseres in Nederland geen rechten ontlenen aan artikel 21 van het VWEU. [5] Eiseres heeft dit standpunt gemotiveerd weersproken, onder meer met verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling [6] van 20 november 2012 [7] , het al eerder genoemde arrest Lounes en het arrest Freitag, waarnaar in het arrest Lounes wordt verwezen. [8]
5. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de uitspraak van de Afdeling van
20 november 2012 dat het standpunt van de staatssecretaris niet kan worden gevolgd. De Afdeling concludeert onder verwijzing naar jurisprudentie van het HvJEU dat de Nederlandse nationaliteit van een persoon geen afbreuk kan doen aan rechten die een persoon aan de nationaliteit van een andere lidstaat ontleent. De stelling dat een terugkerende Nederlander zoals referent geen rechten zou kunnen ontlenen aan zijn – in dit geval Tsjechische – andere Unieburgernationaliteit omdat hij zijn recht om hier te verblijven zou ontlenen aan zijn Nederlanderschap, wordt uitdrukkelijk verworpen. De rechtbank verwijst naar overweging 5.2 van de uitspraak. Hieruit volgt dat referent, en in het verlengde daarvan eiseres, wel degelijk rechten kan ontlenen aan het Unierecht.
5.1
De verwijzing van de staatssecretaris naar het arrest McCarthy doet hier niet aan af. In het arrest McCarthy is geconcludeerd dat de Verblijfsrichtlijn niet van toepassing is op een burger van een lidstaat die nooit gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer en altijd heeft verbleven in een lidstaat waarvan hij de nationaliteit heeft en die ook nog de nationaliteit van een andere lidstaat bezit. Dit arrest ziet dus alleen op gevallen waarin iemand nimmer gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer en dus altijd in dezelfde lidstaat heeft verbleven. In dat geval is sprake van een zuiver interne situatie. Het arrest ziet niet op de situatie die hier aan de orde is, waarin referent wel degelijk gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer, door zich gedurende enige tijd in een andere lidstaat te vestigen en daar te werken.
5.2
Ook de verwijzing naar het arrest Lounes kan de staatssecretaris niet baten. Uit dit arrest kan worden opgemaakt dat het verblijf van eiseres en referent in Tsjechië niet op grond van de Verblijfsrichtlijn is geweest. Dat volgt met zoveel woorden uit overweging 37 van het arrest. Maar daarmee is niet gezegd dat het verblijf van eiseres en referent in Tsjechië op nationale gronden is geweest. Uit overweging 50 en verder van het arrest volgt dat in een geval als hier sprake is van aanknopingspunten met het Unierecht die moeten leiden tot de conclusie dat sprake is van verblijf op grond van artikel 21 van het VWEU. Datzelfde geldt dan ook voor het verblijf van eiseres en referent in Nederland. Ook daar is sprake van aanknopingspunten met het Unierecht gelet op de Tsjechische nationaliteit van referent. Dat heeft de staatssecretaris ten onrechte niet onderkend. Het betoog van de staatssecretaris dat het moment waarop de andere nationaliteit van een lidstaat is verkregen, een relevant onderscheid zou zijn, volgt de rechtbank niet. Noch uit het arrest Lounes, noch uit de andere aangehaalde uitspraken en arresten kan worden afgeleid dat het moment waarop de andere nationaliteit van een lidstaat is verkregen, op enigerlei wijze relevant is voor de beoordeling.
6. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 21 van het VWEU. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat eiseres een verblijfsrecht ontleent aan artikel 21 van het VWEU. De rechtbank zal de staatssecretaris daarom opdragen om eiseres in het bezit te stellen van het gevraagde document. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twee weken. De rechtbank ziet vooralsnog geen aanleiding om een dwangsom op te leggen zoals door eiseres is verzocht. De overige gronden zal de rechtbank onbesproken laten.
Ten aanzien van de verzoeken om een voorlopige voorziening
7. De gevraagde voorzieningen strekken ertoe de uitzetting te verbieden en eiseres in staat te stellen te werken totdat is beslist op het beroep. In dit geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorzieningen, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist. De verzoeken worden daarom afgewezen.
Ten aanzien van het beroep en de verzoeken om een voorlopige voorziening
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. Voor een vergoeding van andere proceskosten is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 23/12266,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak eiseres in het bezit te stellen van het gevraagde document.
De voorzieningenrechter,
in de zaken geregistreerd onder nummers: AWB 23/12267 en AWB 23/12268,
- wijst de verzoeken af.
De rechtbank/voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 368,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B. de Boer, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van L. Fernández Ferreiro, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De gemachtigde van eiseres, de heer M. Jansen, is ook de echtgenoot van eiseres en de referent in deze zaak. Hierna zal de heer Jansen worden aangeduid als referent.
2.Hof van Justitie van de Europese Unie.
3.Arresten van het HvJEU van respectievelijk 5 mei 2011, ECLI:EU:C:2011:277, en 14 november 2017, ECLI:EU:C:2017:862.
4.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004.
5.Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Arrest van het HvJEU van 8 juni 2017, ECLI:EU:C:2017:432.