ECLI:NL:RBDHA:2024:11903
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf bij haar referent. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister van Asiel en Migratie, verweerder, geen verweerschrift heeft ingediend en heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank voorlopig is toegewezen. De rechtbank oordeelt dat eiseres voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling.
De aanvraag is op 14 augustus 2023 ingediend en verweerder had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is door verweerder verlengd met drie maanden, waardoor de uiterste beslisdatum op 12 februari 2024 lag. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft eiseres verweerder op 14 februari 2024 in gebreke gesteld en is het beroep op 4 april 2024 ingesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank legt verweerder een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om deze termijn te verlengen in bijzondere gevallen. In dit geval is er sprake van een bijzonder geval, waardoor de rechtbank een langere termijn oplegt. Verweerder moet binnen acht weken na de uitspraak beslissen, met een dwangsom van € 100 per dag bij overschrijding, tot een maximum van € 7.500. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van verbeurde bestuurlijke dwangsommen van € 1.442 en proceskosten van € 437,50 aan eiseres. De uitspraak is gedaan op 19 juli 2024 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt.