ECLI:NL:RBDHA:2024:11901
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag op 10 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 10 juli 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank stelt vast dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Nederland heeft op 26 februari 2024 een verzoek om terugname bij Kroatië ingediend, dat op 11 maart 2024 is aanvaard. Eiser voert aan dat hij in Kroatië een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, maar de rechtbank oordeelt dat er geen concrete informatie is overgelegd die dit onderbouwt.
De rechtbank concludeert dat verweerder zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in Kroatië onrechtmatig is behandeld of dat hij geen asielverzoek heeft ingediend. De rechtbank oordeelt verder dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die aanleiding geven om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. De overige beroepsgronden van eiser zijn niet nader geconcretiseerd en kunnen daarom niet slagen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst vergoeding van proceskosten af.