ECLI:NL:RBDHA:2024:11901

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
NL24.24031
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag op 10 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 10 juli 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank stelt vast dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Nederland heeft op 26 februari 2024 een verzoek om terugname bij Kroatië ingediend, dat op 11 maart 2024 is aanvaard. Eiser voert aan dat hij in Kroatië een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, maar de rechtbank oordeelt dat er geen concrete informatie is overgelegd die dit onderbouwt.

De rechtbank concludeert dat verweerder zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in Kroatië onrechtmatig is behandeld of dat hij geen asielverzoek heeft ingediend. De rechtbank oordeelt verder dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die aanleiding geven om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. De overige beroepsgronden van eiser zijn niet nader geconcretiseerd en kunnen daarom niet slagen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst vergoeding van proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24031

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. P. Boelhouwer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 juni 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Ben Mohammed als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die regelgeving staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 26 februari 2024 bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek op 11 maart 2024 aanvaard.
Kan verweerder ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan?
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan omdat hij in Kroatië een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 4 Handvest. [2] Eiser stelt dat hij slachtoffer is geweest van een pushback en naar de in Kroatië doorgemaakte detentie die naar zijn mening onrechtmatig was. Hij voert aan dat hij onmenselijk is behandeld. Ook betwist hij dat hij in Kroatië een aanvraag heeft ingediend; er zijn vingerafdrukken genomen maar die hadden betrekking op een strafrechtelijk onderzoek. Van eiser kan niet worden verwacht dat hij zich bij de Kroatische autoriteiten beklaagt gezien de bejegening van eiser door die autoriteiten.
Ten slotte voert eiser aan dat verweerder op grond van het arrest van het Hof van Justitie van 29 februari 2024 [3] in zijn geval een verzwaarde onderzoeksplicht had.
5.1.
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat hij ten aanzien van Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en beroept zich daarvoor op de uitspraak van de Afdeling [4] van 13 september 2023 [5] en daaropvolgende bevestigende uitspraken. Verweerder stelt verder dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat in zijn geval is voldaan aan de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid uit het Jawo-arrest. [6] Er is ook niet gebleken van de onmogelijkheid om bij de Kroatische autoriteiten te klagen over de gestelde onmenselijke behandeling.
5.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt bij de toepassing van de Dublinverordening is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 13 september 2023 [7] geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Kroatië voor Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De Afdeling heeft dit oordeel nadien diverse keren herhaald, bijvoorbeeld in de uitspraak van 17 mei 2024. [8] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen concrete informatie heeft overgelegd waaruit voldoende vaststaand blijkt dat in zijn geval sprake was van onrechtmatige detentie. Evenmin is gebleken dat eiser, in weerwil van de gegevens zoals voortkomend uit Eurodac en het geaccepteerde claimakkoord, in Kroatië geen asielverzoek heeft ingediend. Bovendien hebben de Kroatische autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen en dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat dit anders is. De informatie waarnaar eiser verwijst dateert van voor de uitspraak van de Afdeling van
13 september 2023.
5.3.
Ten aanzien van het beroep van eiser op het arrest van het Hof van 29 februari 2024 overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat uit het arrest van het Hof volgt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel deelbaar is. In genoemd arrest oordeelt het Hof dat het feit dat de verantwoordelijke lidstaat – in het geval van eiser Kroatië – overgaat tot pushbacks en bewaring aan zijn grensposten van derdelanders die aan de grens een asielverzoek willen indienen, op zichzelf niet aan de weg staat aan de overdracht van een asielzoeker aan die betreffende lidstaat. Er moet wél worden afgezien van het overdragen van een asielzoeker wanneer er ernstige, op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de over te dragen asielzoeker een reëel risico loopt om onderworpen te worden aan de hierboven genoemde praktijken. In dat geval zou de asielzoeker terecht kunnen komen in een met artikel 4 van het Handvest strijdige situatie. Er is echter, zoals hiervoor is overwogen, geen aanleiding om aan te nemen dat eisers bij overdracht aan Kroatië risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [9] of artikel 4 van het Handvest.
5.4.
Het betoog van eiser dat gelet op dit arrest van het Hof sprake is van een verzwaarde onderzoeksplicht aan de zijde van verweerder, slaagt niet. Uit het arrest volgt verder dat het nog steeds aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat een andere lidstaat zich niet houdt aan zijn verdragsverplichtingen en dat de onderzoeksplicht van verweerder daarover, anders dan eiser stelt, niet verder gaat dan het beoordelen en onderzoeken van de informatie die eisers aan de staatssecretaris hebben verstrekt. Eiser is daarin niet geslaagd.
5.5.
Verweerder heeft daarom kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Kroatië de internationale verplichtingen nakomt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Was er voor verweerder aanleiding om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen?
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit afgewogen of toepassing gegeven zou moeten worden aan het bepaalde in artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder heeft daartoe geen aanleiding gezien.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening kan verweerder een asielaanvraag ook onverplicht in behandeling nemen. Verweerder beoordeelt dan of sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die bij overdracht leiden tot onevenredige hardheid. Verweerder maakt van deze bevoegdheid terughoudend gebruik; de rechtbank toetst het gebruik terughoudend.
6.2.
Nu eiser ten aanzien van de bijzondere, individuele omstandigheden geen beroepsgronden heeft aangevoerd zal de rechtbank het gebruik van de bevoegdheid verder onbesproken laten.
Overige beroepsgronden
7. Eiser heeft ten slotte nog in zijn algemeenheid aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is meerdere algemene voorschriften voortkomend uit internationale verdragen, dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen en dat verweerder zou hebben besloten in strijd met een aantal beginselen van behoorlijk bestuur.
7.1.
Nu eiser deze beroepsgronden niet nader heeft geconcretiseerd en onderbouwd oordeelt de rechtbank dat de gronden niet kunnen slagen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning niet in behandeling hoeft te nemen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.J. van der Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Handvest van de grondenrechten van de Europese Unie
3.ECLI:EU:C:2024:195
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
6.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218)
7.Zie noot 5
9.Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden