ECLI:NL:RBDHA:2024:11876

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
SGR 22/4676
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Bbz-uitkering wegens ontbreken omgevingsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2024, met zaaknummer SGR 22/4676, is de aanvraag van eiseres om een Bbz-uitkering afgewezen. Eiseres, die een eenmanszaak heeft in de kledingsector, had een uitkering aangevraagd omdat haar bedrijf onvoldoende inkomen genereerde. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had de aanvraag eerder afgewezen op basis van het ontbreken van een vereiste omgevingsvergunning voor haar bedrijfsactiviteiten. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. Eiseres stelde dat het college te veel nadruk legde op de omgevingsvergunning en dat zij bezig was met het opzetten van een webshop, waarvoor geen vergunning nodig was. De rechtbank oordeelde echter dat het college terecht had afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening van haar bedrijf. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen recht had op de Bbz-uitkering, omdat zij niet als zelfstandige kon worden aangemerkt zonder de benodigde vergunning. Daarnaast werd eiseres een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, waarbij het college en de Staat vergoedingen moesten betalen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde de kostenvergoedingen op.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4676

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. drs. I.L. Madu),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Siemerink).
Als partij neemt aan de zaak ook deel:
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1.1.
Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een uitkering voor levensonderhoud op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
1.2.
Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 26 november 2021 afgewezen. Op 21 december 2021 heeft het college naar eiseres een gecorrigeerde versie van dit besluit gestuurd met een andere afwijzingsgrond.
1.3.
Eiseres heeft bij het college bezwaar gemaakt tegen de afwijzing. Bij besluit van 27 juni 2022 heeft het college dat bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Eiseres heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar.
1.5.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn voor een procedure als deze. Naar aanleiding van dat verzoek heeft de rechtbank de Staat als partij aangemerkt. Gelet op de desbetreffende beleidsregel [1] , hoeft de Staat niet gevraagd te worden om een reactie op het verzoek.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres met hulp van E.O. Tackey als tolk, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
1.8.
Met deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep.

Beoordeling van het beroep

Achtergrond van het bestreden besluit
2.1.
Eiseres staat in het handelsregister ingeschreven als eigenares van een eenmanszaak die gevestigd is op het adres [adres] in [plaats] en zich bezighoudt met het maken, repareren en verkopen van kleding. Op 14 oktober 2021 heeft zij op grond van het Bbz bij het college een uitkering voor levensonderhoud aangevraagd. Daarvoor heeft zij als reden gegeven dat haar eigen bedrijf onvoldoende inkomen oplevert. In 2021 is zij gestopt met bedrijfsactiviteiten op het genoemde adres, omdat gebleken was dat daarvoor een omgevingsvergunning vereist was, waarover zij niet beschikt.
2.2.
Aan het besluit op bezwaar heeft het college ten grondslag gelegd dat eiseres niet tot de doelgroep van het Bbz behoort, omdat zij niet voldoet aan de wettelijke vereisten die voor haar bedrijf gelden. Eiseres heeft immers geen omgevingsvergunning voor de locatie [adres] in [plaats], zodat haar bedrijf niet rechtmatig gevestigd is. Omdat eiseres geen bedrijfsactiviteiten verricht, voldoet zij evenmin aan het urencriterium van het Bbz. Als eiseres een nieuw bedrijf wil starten of haar vroegere bedrijfsactiviteiten wil aanpassen, dan moet zij een bedrijfs- of doorstartplan aanleveren. Dat heeft zij niet gedaan, aldus het besluit op bezwaar.
Waarom is eiseres het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiseres vindt dat het college haar aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Zij voert aan dat het college te veel nadruk legt op het ontbreken van een omgevingsvergunning. Als de vergunning van belang is, dan had het college haar een redelijke termijn moeten geven om deze alsnog te verkrijgen. Door de afwijzing van haar aanvraag heeft zij echter onvoldoende financiële middelen om de vergunning aan te vragen. Het college is bovendien ten onrechte eraan voorbijgegaan dat zij haar bedrijfsactiviteiten op een andere locatie kan uitvoeren. Ook voor het vinden van een andere locatie had het college haar een redelijke termijn kunnen geven. Daarnaast is van belang dat zij bezig is om een webshop op te zetten om haar bedrijfsactiviteiten uit te kunnen breiden. Voor een webshop is geen omgevingsvergunning vereist en voor een Bbz-uitkering is geen fysieke vestiging vereist. Al in bezwaar heeft zij aangegeven dat zij bezig was met het opstellen van een plan om haar onderneming anders in te richten en uit te breiden. Inmiddels heeft zij een bedrijfsplan voor een webshop opgesteld. Weliswaar verricht zij momenteel geen bedrijfsactiviteiten, maar dat komt doordat zij als gevolg van de coronapandemie veel minder winst heeft kunnen maken. Zonder Bbz-uitkering kan zij onvoldoende bedrijfsactiviteiten verrichten om alsnog aan het urencriterium te voldoen. Vóór de coronapandemie maakte zij voldoende winst. Een webshop zal meer winst genereren, aldus eiseres.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende overwegingen.
4.2.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Bbz kan bijstand, voor zover hier van belang, worden verleend aan zelfstandigen. Artikel 1, aanhef en onder b, van het Bbz definieert “zelfstandige” als: “de belanghebbende […] die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die: 1o. voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan; 2o. voldoet aan het urencriterium, bedoeld in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en 3o. alleen of samen met degenen met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico’s daarvan draagt”.
4.3.
Eiseres heeft haar bedrijf in haar Bbz-aanvraag omschreven als kledingmakerij op het adres [adres] in [plaats]. Niet in geschil is dat een omgevingsvergunning vereist is voor de uitoefening van dat bedrijf op dat adres. Bij besluit van 18 oktober 2021 heeft het college een aanvraag van eiseres om de vereiste omgevingsvergunning afgewezen, waartegen eiseres niet is opgekomen. Alleen al omdat eiseres niet over de vereiste omgevingsvergunning beschikt, is zij geen zelfstandige in de zin van het Bbz, zodat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor een Bbz-uitkering.
4.4.
Dat eiseres in bezwaar te kennen heeft gegeven dat zij een webshop wil opzetten om door haar gemaakte en gerepareerde kleding en andere producten te verkopen, doet aan het voorgaande niet af. Zij heeft immers niet geconcretiseerd dat daarmee wel sprake is van een bedrijf dat voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan. Eiseres heeft dit evenmin duidelijk gemaakt in het bedrijfsplan dat zij in beroep heeft ingediend. Ook de beoogde webshop heeft een fysieke locatie nodig waar bedrijfsactiviteiten worden verricht. Eiseres heeft een Bbz-uitkering aangevraagd en daarom was het aan haar om aannemelijk te maken dat haar bedrijf voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan en dus ook aan een voorwaarde voor een Bbz-uitkering. Het staat eiseres vrij om een nieuwe Bbz-aanvraag in te dienen wanneer zij dat wel aannemelijk kan maken.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de weigering van een Bbz-uitkering in stand blijft.
5.2.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiseres het griffierecht niet terug en krijgt zij geen vergoeding voor haar in verband met het beroep gemaakte proceskosten.
5.3.
Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Die termijn is inderdaad overschreden, aangezien de rechtbank niet binnen twee jaar na de ontvangst van het bezwaarschrift op 15 december 2021 door het college uitspraak heeft gedaan. [2] Gelet op de datum van deze uitspraak is de redelijke termijn, afgerond naar boven, met acht maanden overschreden. Deze overschrijding is niet alleen aan de rechtbank te wijten, maar ook aan het college, aangezien het college niet binnen een half jaar op het bezwaarschrift heeft beslist, maar, afgerond naar boven, één maand later. Voor een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt een bedrag van € 500,- gehanteerd per half jaar of deel daarvan waarmee de termijn is overschreden. Eiseres heeft dus recht op een schadevergoeding van € 1.000,-. Dit bedrag zal naar evenredigheid worden toegerekend aan het college en wat de rechtbank betreft aan de Staat. De rechtbank zal daarom het college en de Staat veroordelen tot betaling van schadevergoedingen van respectievelijk € 125,- (1/8 x € 1.000,-) en € 875,- (7/8 x € 1.000,-). [3]
5.4.
Omdat het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen, moeten het college en de Staat ieder voor de helft worden veroordeeld in de proceskosten van eiseres die verband houden met haar verzoek om schadevergoeding. De rechtbank stelt deze proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 437,50 in verband met de door de gemachtigde van eiseres beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verzoek met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor van 0,5), waarvan het college en de Staat elk € 218,75 aan eiseres moeten betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het college tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 125,- aan eiseres;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 875,- aan eiseres;
- veroordeelt het college tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan eiseres;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
23 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Stcrt. 2014, 20210.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188.
3.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:242.