In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn aanvraag op 27 januari 2023 ingediend, en de wet vereist dat de minister binnen zes maanden beslist. Deze termijn was echter verlengd met negen maanden op basis van WBV 2023/3. Eiser heeft de minister op 2 mei 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank heeft het beroep daarom kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De rechtbank heeft verweerder een termijn van acht weken gegeven om een nader gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50.
De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt op 8 juli 2024, waarin het beroep gegrond is verklaard en het niet tijdig nemen van een besluit is vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zestien weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen, vooral in asielzaken, en de gevolgen van het niet naleven van deze termijnen.