ECLI:NL:RBDHA:2024:11837

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
NL24.15162 en NL24.6994
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen intrekking verblijfsvergunning niet-ontvankelijk verklaard - beroep kennelijk ongegrond

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser had op 23 september 2020 zijn verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 30 juni 2016 ingetrokken gekregen. Op 3 januari 2024 maakte hij bezwaar tegen dit besluit, maar verweerder verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk op 2 april 2024, omdat het niet binnen de wettelijke termijn was ingediend.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat eiser niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank legt uit dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, en dat verweerder niet verplicht was om het bezwaar inhoudelijk te beoordelen. De rechtbank wijst erop dat de niet-ontvankelijkverklaring in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en dat verweerder had moeten motiveren waarom hij niet ambtshalve aan artikel 8 van het EVRM heeft getoetst. Echter, omdat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, blijft het bestreden besluit in stand.

Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgehandeld en eveneens niet-ontvankelijk verklaard, aangezien er geen connexiteit meer is na de uitspraak in het beroep. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier, en is openbaar gemaakt op 30 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.15162 en NL24.6994
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Op 23 september 2020 heeft verweerder eisers verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken tot 30 juni 2016. Op 3 januari 2024 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het bestreden besluit van 2 april 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 19 juni 2014 is aan eiser een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen verleend. Met het besluit van 23 september 2020 heeft verweerder eisers verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken. Ook heeft verweerder hierbij een terugkeerbesluit en een zwaar inreisverbod van 10 jaar aan eiser opgelegd. Op 3 januari 2024 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet binnen vier weken is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Ondanks dat het besluit van 23 september 2020 door middel van uitreiking aan eiser bekendgemaakt lijkt te zijn, heeft verweerder de mogelijkheid om af te zien van een niet-ontvankelijkverklaring. De termijnen zijn inmiddels minder van openbare orde dan voorheen. Wanneer verweerder dan toch overgaat tot niet-ontvankelijkverklaring, moet hij motiveren wat zijn zwaarwegende belang daarbij is. Verweerder heeft dit ten onrechte niet gemotiveerd in het bestreden besluit. Daarnaast is niet-ontvankelijkverklaring in deze casus in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Ook wordt niet voldaan aan het non-discriminatievereiste omdat onderscheid wordt gemaakt naar de datum van indiening van het bezwaarschrift. Verder had verweerder moeten motiveren waarom hij niet ambtshalve aan artikel 8 van het EVRM heeft getoetst. Tot slot is ten onrechte het mvv-vereiste tegengeworpen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank licht haar oordeel hieronder toe.
5. Het ontvankelijk achten van een te laat gemaakt bezwaar is volgens de wet alleen maar mogelijk als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Dat blijkt uit artikel 6:11 van de Awb. In dat kader moet worden beoordeeld of het niet tijdig indienen van het bezwaar aan de indiener kan worden toegerekend. Voor het oordeel dat een termijnoverschrijding niet kan worden toegerekend aan de indiener kan grond bestaan als de termijnoverschrijding het gevolg is van bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen, de termijnoverschrijding te wijten is aan het handelen of nalaten van het bestuursorgaan, of als er sprake is van andere bijzondere omstandigheden. Als dit het geval is, moet worden beoordeeld of het bezwaarschrift alsnog zo snel mogelijk is ingediend als dit redelijkerwijs kan worden verlangd. Bij de toepassing van artikel 6:11 van de Awb moet voor ogen gehouden worden dat het om een gebonden bevoegdheid gaat. Als eenmaal is vastgesteld dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend, moet het niet-ontvankelijk worden verklaard. In dat geval is een belangenafweging niet mogelijk. Dat betekent onder andere dat de belangen die met het materiële geschil zijn gemoeid, bij de beoordeling niet relevant zijn. [1]
6. Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit van 23 september 2020 op 28 oktober 2020 aan eiser is uitgereikt en dat het bezwaar te laat is ingediend. Daarom moet worden beoordeeld of dit aan eiser kan worden toegerekend. Eiser heeft gesteld dat hij pas bezwaar heeft gemaakt nadat hij er begrip van kreeg dat hij een echt probleem heeft. Eiser heeft hiermee geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waarom hij niet eerder bezwaar heeft kunnen maken tegen het besluit van 23 september 2020. Het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift kan hiermee aan eiser worden toegerekend, zodat verweerder de termijnoverschrijding terecht niet verschoonbaar heeft geacht. Aan een verdere beoordeling van de evenredigheid en een belangenafweging kan gelet hierop niet worden toegekomen.
7. Omdat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en daarom geen inhoudelijke beoordeling heeft gemaakt van de bezwaargronden, heeft hij ook niet ambtshalve hoeven toetsen aan artikel 8 van het EVRM op grond van artikel 3.6 van het Vb.
8. Eisers beroepsgronden gericht tegen het mvv-vereiste slagen niet. Het mvv-vereiste is namelijk niet tegengeworpen in deze procedure.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
10. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [2]
11. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:845, r.o. 3.1.
2.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.