Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is aangemerkt als gedupeerde ouder ten gevolge van de toeslagenaffaire. Op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) komen gedupeerden in aanmerking voor compensatie van afgeloste private schulden als die voldoen aan de vereisten van de Wht. Het compenseren van de afgeloste private schulden wordt uitgevoerd door de uitvoeringsorganisatie Sociale Banken Nederland (SBN).
3. Eiser heeft zijn private geldschulden bij [bedrijfsnaam 1], [bedrijfsnaam 2] en [naam 3] afgelost met het geld dat hij eerder als compensatie heeft ontvangen. Eiser heeft zijn afgeloste schulden ingediend bij het loket “Private Schulden” van de SBN en
verzocht om compensatie daarvan. De Dienst Toeslagen heeft bepaald dat de afgeloste schulden bij [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] niet gecompenseerd kunnen worden door het loket “Private Schulden”, omdat deze schulden niet meer bestaan. De Dienst Toeslagen verwijst eiser in dit verband naar het loket “Al Betaalde Schulden”. De afgeloste schuld van eiser bij [naam 3] komt evenmin voor compensatie in aanmerking, omdat dit een informele schuld is die niet is vastgelegd in een notariële akte opgemaakt voor 1 juni 2021 en die niet voor die datum opeisbaar is geworden.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat verweerder de afgeloste schulden ten onrechte niet heeft gecompenseerd. Als eiser zijn schulden niet had afgelost, waren deze volgens hem wel in aanmerking gekomen voor compensatie. De afgeloste schuld bij [naam 3] is een mondeling overeengekomen schuld die eiser bij zijn moeder had. Zijn moeder heeft namelijk in 2010 een krediethypotheek afgesloten om de terugvorderingen van de kinderopvangtoeslag van eiser te voldoen. De krediethypotheek is destijds vastgelegd in een notariële akte. De schuld is daarnaast ook door de moeder van eiser gemeld bij de Belastingdienst bij het doen van aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2020 en door de echtgenote van eiser bij het doen van aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2021.
Wat vindt verweerder in beroep?
5. Verweerder stelt dat de afgeloste schulden bij [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] niet voor compensatie in aanmerking komen, omdat deze niet voldoen aan de voorwaarde van artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wht. De afgeloste schuld bij [naam 3] komt niet voor compensatie in aanmerking, omdat deze schuld niet is vastgelegd in een notariële akte van voor 1 juni 2021 en evenmin is gebleken dat die schuld voor 1 juni 2021 opeisbaar is geworden.
Wat is het toetsingskader?
6. Op grond van artikel 4.1, tweede lid, van de Wht neemt verweerder een geldschuld over als deze:
- is ontstaan na 31 december 2005 (onderdeel a);
- vóór 1 juni 2021 opeisbaar is geworden (onderdeel b); en
- niet is voldaan op het moment dat de aanvraag wordt gedaan (onderdeel c).
Verder volgt uit artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wht dat schulden die niet zijn ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling (de zogenaamde informele/private schulden), alleen worden overgenomen als de schuld is vastgelegd in een notariële akte die is opgesteld in de periode tussen
1 januari 2006 en 1 juni 2021 of blijkt uit een rechterlijke uitspraak.
Schulden die in ieder geval niet worden overgenomen, zijn de resterende hoofdsommen van leningen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden.
7. Op grond van artikel 4.3, eerste lid, van de Wht verleent verweerder aan een aanvrager van kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel op aanvraag compensatie voor een afgeloste geldschuld die op grond van artikel 4.1 voor overneming in aanmerking zou komen als deze niet voldaan was.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. De rechtbank zal allereerst ambtshalve beoordelen of het bestreden besluit bevoegd is genomen. De rechtbank stelt vast dat het bestuursorgaan in deze zaak de minister van Financiën is. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de primaire besluiten en het bestreden besluit genomen in (onder)mandaat. In het bestreden besluit staat vermeld dat de programmadirecteur Schulden namens de Belastingdienst/Toeslagen heeft beslist. Dit is niet juist en daar waar staat dat de Belastingdienst/Toeslagen het besluit heeft genomen had de programmadirecteur Schulden moeten vermelden dat hij namens de minister van Financiën beslist.De gemachtigde van verweerder heeft echter ter zitting bevestigd dat de minister van Financiën het genomen besluit op bezwaar voor zijn rekening neemt. Gelet hierop en omdat de rechtbank geen aanknopingspunten heeft voor het oordeel dat eiser benadeeld is door het bevoegdheidsgebrek, ziet de rechtbank aanleiding het bevoegdheidsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren en geen gevolgen te verbinden aan de onjuiste vermelding van de mandaatgever in het bestreden besluit.
Schulden bij [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2]
9. Verweerder heeft deze schulden niet voor overname in aanmerking gebracht, omdat deze ten tijde van de aanvraag niet meer bestonden. Hierdoor werd niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wht. Verweerder heeft het verzoek van eiser om compensatie van deze schulden dan ook terecht afgewezen. Eiser had deze afgeloste schulden moeten indienen bij het loket “Al betaalde schulden” van de SBN. De hersteloperatie toeslagen is namelijk zo ingericht dat de afhandeling via gescheiden trajecten loopt met ieder een eigen beoordelingskader. Ook de overname of (terug)betaling van (afbetaalde) private schulden loopt langs verschillende loketten, die elk een eigen deskundigheid hebben.
10. Een private schuld die is afgelost met het ontvangen compensatiebedrag komt in aanmerking voor compensatie indien wordt voldaan aan de vereisten van artikel 4.3 van de Wht. Het bepaalde in dat artikel brengt mee dat de betreffende schuld moet voldoen aan de voorwaarden van artikel 4.1 van de Wht.
11. Niet in geschil is dat de schuld van eiser bij zijn moeder niet in een notariële akte is vastgelegd en ook niet blijkt uit een rechterlijke uitspraak. Eiser heeft weliswaar de krediethypotheek overeenkomst van zijn moeder en de fiscale rapporten van de aangiften inkomstenbelasting van zijn moeder en echtgenote overgelegd, maar naar het oordeel van de rechtbank is daarmee geen sprake van een met een notariële akte vergelijkbare vastlegging van de lening. De private schuld van eiser bij zijn moeder voldoet daarmee niet aan het vereiste van artikel 4.1, derde lid, aanhef onder b, van de Wht. Dat de krediethypotheek van de moeder van eiser destijds is vastgelegd in een notariële akte, maakt het voorgaande niet anders. Eiser heeft daarnaast ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de schuld voor 1 juni 2021 opeisbaar is geworden. De private schuld van eiser voldoet daarmee dus evenmin aan het vereiste van artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wht. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder dan ook terecht dat de private schuld van eiser niet in aanmerking komt voor compensatie, omdat deze niet voldoet aan de wettelijke vereisten van artikel 4.1 van de Wht. Nu de private schuld niet voldoet aan de wettelijke vereisten van artikel 4.1 van de Wht, is verweerder op grond van artikel 4.3 van de Wht terecht niet tot compensatie van de afgeloste private schuld overgegaan.
12. Hoewel het voor eiser wellicht niet eerlijk voelt dat zijn afgeloste private schuld bij [naam 3] niet wordt gecompenseerd, terwijl hij de eerder aan hem verstrekte compensatie deels heeft gebruikt om die schuld af te lossen, laat dit onverlet dat de regeling voor het compenseren van (afgeloste) private schulden niet tot doel heeft om gedupeerden volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen.Of er een causaal verband bestaat tussen de schuld van eiser en de toeslagenaffaire speelt geen rol bij de vraag of een schuld overgenomen moet worden. Dit geldt ook voor het argument dat eiser zich nu gestraft voelt omdat hij de schuld bij zijn moeder met het compensatiebedrag heeft afgelost. Uit de memorie van toelichting bij de Wht volgt dat de regeling voor het overnemen van private schulden bedoeld is om gedupeerde ouders zo veel mogelijk kans te bieden op een nieuwe start. Doordat alleen de opeisbare betalingsachterstanden en hoofdsommen worden overgenomen, wordt beoogd te voorkomen dat een gedupeerde in de problemen komt door incassomaatregelen.De rechtbank wijst er daarbij op, zonder af te willen doen aan de gevolgen die de toeslagenaffaire voor hem heeft, dat eiser ten aanzien van deze schulden in de relevante periode niet kampte met de incassomaatregelen waar andere ouders met private schulden wel mee kampten. Voor deze laatsten is deze regeling bedoeld. Overigens worden hun schulden dan niet helemaal overgenomen, maar alleen het opeisbare deel van de schuld. De regeling ziet dus niet op een situatie zoals die van eiser, waarbij geen sprake is van voor 1 juni 2021 opeisbaar geworden schulden.
13. Het vereiste – naast het vereiste van de opeisbaarheid – dat de private schulden moeten blijken uit een notariële akte of rechterlijke uitspraak, vloeit voort uit de wet. Dit vereiste geldt voor iedereen met private geldschulden. Dat eiser het niet eens is met dit vereiste, maakt het voorgaande niet anders. Het vereiste van een notariële akte is immers vastgelegd in een wet in formele zin. Dit betekent dat de rechtbank dit vereiste in de Wht niet aan het evenredigheidsbeginsel of andere algemene rechtsbeginselen mag toetsen. In artikel 120 van de Grondwet is namelijk bepaald dat de rechter niet treedt in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen en in de rechtspraak is recent nogmaals bevestigd dat dit toetsingsverbod ook inhoudt dat de rechter een wet in formele zin niet mag toetsen aan algemene rechtsbeginselen. Uit deze rechtspraak volgt verder dat er desalniettemin aanleiding kan bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt, als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn meegenomen in de afweging van de wetgever. Dat is het geval als die niet meegenomen bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven.
14. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke bijzondere omstandigheden zich in dit geval niet voordoen. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld in haar uitspraken van 15 mei 2024, heeft de wetgever bewust gekozen voor het stellen van de eis van een notariële akte in de Wht. Dit betekent dat er op het punt van de eis van de notariële akte geen sprake is van een omstandigheid die niet of niet ten volle is meegenomen in de afweging van de wetgever.
15. Artikel 9.1 van de Wht bepaalt dat van artikel 4.1 kan worden afgeweken voor zover toepassing zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Voor toepassing van deze hardheidsclausule is vereist dat er bijzondere omstandigheden zijn die door de wetgever niet zijn voorzien en die tot een schrijnende situatie leiden.In wat eiser heeft aangevoerd, hoefde verweerder geen aanleiding te zien om de hardheidsclausule toe te passen. In de memorie van toelichting bij de Wht is voorts vermeld dat het niet uitmaakt of een schuld is te herleiden tot een terugvordering van kinderopvangtoeslag. Het uitgangspunt van de Wht in dit verband is bovendien niet het herstellen van de in het verleden geleden schade, maar toeslagenouders zoveel als mogelijk de kans te bieden om een nieuwe start te maken, vrij van incassomaatregelen. Dat daarmee niet alle door de toeslagenaffaire veroorzaakte (financiële) problemen van toeslagenouders zijn opgelost, is door de wetgever dan ook onder ogen gezien.
16. De rechtbank heeft begrip voor de situatie van eiser, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden het standpunt ingenomen dat de situatie van eiser onvoldoende schrijnend is om tot toepassing van de hardheidsclausule aanleiding te kunnen geven. Dat eiser in een zodanig problematische of schrijnende situatie verkeert die de wetgever niet heeft voorzien, is de rechtbank niet gebleken. Dat de private schulden van eiser niet onder de Wht vallen, betekent overigens niet dat eiser niet ruimhartig is gecompenseerd. Uit het dossier blijkt immers dat eiser tot een bedrag van € 75.853 is gecompenseerd voor het deel aan ten onrechte teruggevorderde kinderopvangtoeslag. Voor zover het compensatiebedrag de schade van eiser als gevolg van de toeslagenaffaire niet dekt, kan hij terecht bij de Commissie Werkelijke Schade. Deze commissie beoordeelt of de werkelijke schade van eiser hoger is dan het compensatiebedrag dat eiser heeft gekregen.