ECLI:NL:RBDHA:2024:11801

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
NL24.7492
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor gezinshereniging op basis van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn en artikel 8 van het EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 17 juli 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning beoordeeld. Eiseres had op 21 april 2023 een aanvraag ingediend voor verblijf als familie-of gezinslid bij haar referent, de heer [persoon A]. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 28 juni 2023 afgewezen, en het bezwaar van eiseres is bij het besluit van 22 februari 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als haar referent en hun gemachtigden aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister de belangenafweging op grond van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn (Gri) terecht in het nadeel van eiseres heeft gewogen. Eiseres betoogde dat de minister ten onrechte haar langdurig verblijf in Nederland en de hechtheid van de gezinsband niet voldoende heeft meegewogen. De rechtbank oordeelt echter dat de minister bij de beoordeling van de aanvraag ook de belangen van de staat mag betrekken en dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.

Daarnaast wordt de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM besproken. Eiseres stelt dat de minister niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken, maar de rechtbank oordeelt dat de minister een zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt. De rechtbank wijst erop dat eiseres verantwoordelijk is voor haar eigen vertrek en dat haar langdurig verblijf in Nederland niet automatisch in haar voordeel werkt. De rechtbank concludeert dat de minister de hardheidsclausule niet ten onrechte niet heeft toegepast, omdat niet is aangetoond dat de gezondheid van de referent een objectieve belemmering vormt voor de terugkeer naar Mongolië.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag standhoudt. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ontvangt geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7492

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. S. Zuithoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres. Eiseres heeft op 21 april 2023 een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend met als doel: ‘verblijf als familie-of gezinslid bij [persoon A] ’. De heer [persoon A] is referent.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 28 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 februari 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om aan eiseres een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel: ‘verblijf als familie-of gezinslid bij [persoon A] ’, te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Weegt de minister de belangenafweging op grond van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn ten onrechte in het nadeel van eiseres?
4. Eiseres betoogt dat de minister bij de beoordeling op grond van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn (Gri) haar belang tegen het belang van de Nederlandse overheid afweegt. De minister miskent hierbij het verschil tussen een beoordeling op grond van artikel 17 van de Gri en artikel 8 van het EVRM. De Gri biedt namelijk, anders dan artikel 8 van het EVRM, een recht op gezinshereniging. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) en van het Hof van Justitie, volgt volgens eiseres dat gezinshereniging de algemene regel is waardoor de minister zijn beoordelingsruimte niet zo mag gebruiken dat afbreuk wordt gedaan aan het doel van de richtlijn, het bevorderen van gezinshereniging en het nuttig effect daarvan. [1] De minister betrekt bij de beoordeling het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel en bekijkt hoe onevenredig bezwarend het in de situatie van de vreemdeling is om aan het machtiging tot voorlopig verblijf (mvv)-vereiste vast te houden als de vreemdeling verder aan alle materiële vereisten voldoet. Als de belangen niet tot inwilliging leiden, toetst de minister aan artikel 8 van het EVRM waarbij de belangen van de staat een rol spelen. De minister weegt ten onrechte in het nadeel van eiseres dat zij niet eerder een verblijfsvergunning heeft gehad, terwijl dit niet in artikel 17 van de Gri wordt genoemd. Eiseres verblijft al sinds 2006 in Nederland, de minister kent ten onrechte waarde toe aan het feit dat eiseres gezinsleven is gestart zonder rechtmatig verblijf. Uit artikel 17 van de Gri volgt dat de duur van de gezinsband in de beoordeling wordt betrokken en niet hoe de gezinsband tot stand is gekomen. Het op 11 september 2009 aan eiseres uitgereikte terugkeerbesluit moet evenmin bij de beoordeling worden betrokken, omdat de minister onvoldoende inspanning heeft verricht om haar uit Nederland te verwijderen. De banden van eiseres met Mongolië en de onmogelijkheid om terug te keren zijn evenmin omstandigheden die bij de beoordeling van artikel 17 van de Gri worden betrokken. Gelet op de lange verblijfsduur in Nederland, de hechtheid van de gezinsband, de psychische problematiek van referent en het ontbreken van culturele/sociale banden van referent met Mongolië moet volgens eiseres toepassing worden gegeven aan artikel 17 van de Gri.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat bij de beoordeling van artikel 17 van de Gri de belangen van eiseres mogen worden afgewogen tegen de belangen van de staat. De minister moet beoordelen of de belangen van eiseres voldoende zwaarwegend zijn om de aanvraag in te willigen en betrekt het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel bij de beoordeling. [2] In de eerste plaats volgt uit Afdelingsjurisprudentie dat het mvv-vereiste op zichzelf niet in strijd is met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. [3]
In het arrest Parlement/Raad van 27 juni 2006 [4] is overwogen dat artikel 17 van de Gri lidstaten ertoe verplicht om rekening te houden met de hechtheid van de gezinsband en met de duur van het verblijf in de lidstaat en ook met het bestaan van familiebanden of culturele en sociale banden met het land van herkomst. Eiseres wordt aangemerkt als een lid van het kerngezin, zij kan daarom rechtstreeks rechten ontlenen aan artikel 17 van de Gri. Dit maakt dat de belangenafweging gunstiger kan uitvallen dan de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM, maar dit betekent niet dat de belangenafweging alleen in het voordeel van eiseres kan uitvallen. [5] Ook is de opsomming van omstandigheden in artikel 17 niet limitatief, dit volgt uit het arrest Y.Z. [6] en de Afdelingsuitspraak van 29 maart 2019. [7]
4.2.
Er mogen bij de belangenafweging meer belangen worden betrokken dan in artikel 17 van de Gri worden genoemd. De minister weegt niet ten onrechte in het nadeel van eiseres dat zij sinds 17 november 2006 zonder verblijfsvergunning (illegaal) in Nederland verblijft. Eiseres benadrukt op de zitting weliswaar dat van belang is dat zij en referent al lang samen zijn, ongeacht of er sprake is van legaal of illegaal verblijf. De rechtbank volgt echter het standpunt van de minister en is van oordeel dat de minister bij de duur van het verblijf in redelijkheid in het nadeel van eiseres mag wegen dat zij onrechtmatig in Nederland verblijft. Eiseres is in de eerste plaats gezinsleven met referent begonnen, terwijl zij er niet op mocht vertrouwen dat zij samen in Nederland konden wonen en hun gezinsleven konden intensiveren. Hoewel het referent vrij stond en vrij staat om gezinsleven aan te gaan, mag worden meegewogen dat bij eiseres sprake was van procedureel rechtmatig verblijf. Verder mag de minister in redelijkheid het nadeel van eiseres wegen dat op 11 september 2009 aan haar een terugkeerverplichting is opgelegd. Eiseres wordt vervolgens niet gevolgd in haar betoog dat de minister onvoldoende inspanning heeft verricht om haar sinds die tijd uit Nederland te verwijderen. De inspanningsverplichting om Nederland te verlaten ligt bij eiseres en niet bij de minister. Ook heeft eiseres sociale en culturele binding met Mongolië, omdat zij daar lang heeft gewoond. Dat referent deze binding niet heeft doet daar niet aan af, het staat referent vrij om eiseres wel of niet te volgen naar Mongolië en hij kan deze banden opbouwen. Verder is niet gebleken dat referent zich niet staande kan houden in het geval hij wordt gescheiden van eiseres. Voordat eiseres en referent elkaar ontmoetten functioneerde referent zelfstandig. De minister volgt eiseres gelet op het bovenstaande niet ten onrechte niet in haar betoog dat de lange verblijfsduur in Nederland, de aard en de hechtheid van de gezinsband, de psychische problematiek van referent, de gevolgen die de scheiding voor hem zal hebben, en de afwezigheid van culturele/sociale banden van referent met Mongolië leiden tot een verblijfsrecht voor eiseres op grond van artikel 17 van de Gri.
Maakt de minister een juiste belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM?
5. Eiseres betoogt dat de minister bij een beroep op artikel 8 van het EVRM niet mag volstaan met de vaststelling of er wel of geen beschermingswaardig familieleven bestaat, in alle gevallen moet hij een belangenafweging maken tussen de belangen van de staat en de persoonlijke belangen van de vreemdeling bij de uitoefening van zijn familie-en gezinsleven in Nederland. Hierbij worden alle relevante feiten en omstandigheden betrokken en de belangenafweging moet evenwichtig zijn. Eiseres betoogt vervolgens dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat de minister alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken, de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM valt ten onrechte in haar nadeel uit. Met name de feiten en omstandigheden die in het nadeel van eiseres wegen zijn betrokken. Aan het uitgangspunt dat van iedere vreemdeling mag worden verwacht dat hij zelf werkt aan zijn vertrek, kan in het geval van eiseres geen zwaar gewicht worden toegekend. De aanwezigheid van eiseres in Nederland was bij de overheid bekend, er is sprake van zeer langdurig (illegaal) verblijf. Ook zijn er periodes geweest van procedureel rechtmatig verblijf en wil eiseres – gelet op haar functie als huisarts in Mongolië – in Nederland in de medische sector gaan werken. De gezondheidstoestand van referent is een objectieve belemmering om het gezinsleven in Mongolië uit te voeren. Verder is de politieke overtuiging van eiseres niet beoordeeld in het licht van artikel 10, eerste lid onder e en het tweede lid van de Kwalificatierichtlijn. Met betrekking tot de antecedentenverklaring heeft eisers meermaals ‘weet ik niet’ ingevuld omdat ze de vragen niet begreep.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister niet ten onrechte dat er een zorgvuldige belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM heeft plaatsgevonden. Alle belangen van eiseres en alle feiten en omstandigheden zijn voldoende in de belangenafweging betrokken. Eiseres wordt dan ook niet gevolgd in haar betoog dat alleen de feiten en omstandigheden zijn gewogen die in haar nadeel wegen. Zoals ook onder 4.2. is overwogen – en ook opgaat bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM – is eiseres verantwoordelijk voor haar eigen vertrek. Dat zij al sinds 2006 in Nederland verblijft, weegt niet in het nadeel van de minister. Verder is van belang dat eiseres in 2019 in contact is geweest met de Dienst Terugkeer en Vertrek, op 25 september 2023 is er een vertrekgesprek gevoerd. Toen heeft eiseres aangegeven niet aan haar vertrek mee te zullen werken. Dat eiseres in Mongolië werkervaring heeft opgedaan als huisarts en ook in Nederland weer wil werken in de medische sector maakt niet dat zij haar werkzaamheden in Nederland (meteen) kan oppakken. Zij zal eerst aan bepaalde vereisten moeten voldoen. Dit kan daarom niet in haar voordeel werken. De minister stelt zich verder in redelijkheid op het standpunt dat er geen sprake is van een objectieve belemmering, omdat niet is gebleken van omstandigheden in Mongolië die maken dat het voor eiseres en referent onmogelijk is om daar te verblijven. Dat eiseres niet zou kunnen terugkeren vanwege haar politieke overtuiging is een beoordeling die plaatsvindt in een asielprocedure en leidt niet tot een objectieve belemmering. Het betoog van eiseres dat de politieke overtuiging gelet op artikel 10, eerste lid onder e en het tweede lid, van de Kwalificatierichtlijn ten onrechte niet is beoordeeld, slaagt dan ook niet. De strafbare feiten die eiseres heeft gepleegd zijn niet verjaard, omdat er sprake is van recidive, weegt dit in redelijkheid in haar nadeel. Wat betreft de onwetendheid met betrekking tot het invullen van de antecentenverklaring benadrukt de minister niet ten onrechte dat eiseres een professionele gemachtigde heeft die haar uitleg had kunnen geven over de gestelde vragen. Dit weegt in redelijkheid in het nadeel van eiseres, omdat zij wist dat zij is veroordeeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Motiveert de minister deugdelijk waarom er geen toepassing wordt gegeven aan de hardheidsclausule?
6. Eiseres betoogt dat de minister onvoldoende motiveert dat geen toepassing wordt gegeven aan de hardheidsclausule. Alleen al omdat referent ziek is, moet haar aanvraag volgens eiseres zonder nadere beoordeling worden ingewilligd gelet op de hardheidsclausule. In WBV 2022/28 is vastgelegd dat in gezinsherenigingszaken die zien op leden van het kerngezin, het mvv-vereiste niet langer van toepassing is op grond van de hardheidsclausule als aan alle overige voorwaarden wordt voldaan en er sprake is van een zieke referent. Er hoeft niet beoordeeld te worden of er sprake is van bijzondere persoonlijke feiten en omstandigheden. Uit Informatiebericht (IB) 2023/74 volgt dat als richtsnoer geldt dat het voldoen aan alle overige verblijfsvoorwaarden doorslaggevend is om het beroep op de hardheidsclausule te honoreren, als de aangevoerde bijzondere persoonlijke feiten en omstandigheden neigen naar onbillijkheid als wordt vastgehouden aan het mvv-vereiste als de omstandigheden op zich niet genoeg zijn om de hardheidsclausule toe te passen. Verhuizing naar Mongolië of scheiding van eiseres en referent zal zorgen voor een gezondheidsverslechtering van referent. Eiseres heeft met haar medische achtergrond een verslechtering in gezondheidstoestand van referent weten te voorkomen.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat gelet op de belangenafweging van artikel 17 van de Gri geen toepassing hoeft te worden gegeven aan de hardheidsclausule zoals beschreven in paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Zowel tijdens de hoorzitting als tijdens de behandeling van het beroep op de zitting komt vanuit eiseres en referent naar voren dat referent vanwege zijn PTSS niet met eiseres naar Mongolië kan verhuizen. Dit doet alleen geen afbreuk aan het feit dat eiseres zonder verblijfsvergunning in Nederland verblijft en dat het referent vrij staat om met eiseres mee te verhuizen naar Mongolië. Hierbij weegt mee dat referent zich alleen staande houdt. Uit de huisartsverklaring van 11 juli 2023 blijkt dat referent al ruim voorafgaand aan de relatie met eiseres kampt met psychische gezondheidsproblemen waarvoor hij opgenomen is geweest en poliklinisch is behandeld. Ook is er een medicatieoverzicht overgelegd. Daarnaast werkt referent drie dagen per week buiten de deur. Eiseres en referent hebben onvoldoende aangetoond dat hoewel het fijn is dat zij elkaar hebben en dat zij er voor elkaar zijn, de afwezigheid van eiseres en haar ondersteuning voor referent daadwerkelijk onmisbaar zijn. Referent woont al lang in Nederland, als er problemen zijn kan hij zich wenden tot zijn netwerk of professionele hulp inschakelen. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de hulp niet door derden kan worden gegeven of dat hij zich niet kan wenden tot hulporganisaties.
6.2.
Ook de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM biedt geen aanleiding tot toepassing van de hardheidsclausule. De minister past de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 namelijk toe als aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie-of gezinslid’ wordt voldaan, afgezien van het mvv-vereiste en de vreemdeling aannemelijk maakt dat van hem niet verwacht kan worden dat hij naar het land van herkomst of bestendig verblijf reist vanwege een ernstige ziekte of handicap van de referent. In de eerste plaats staat al niet vast dat eiseres aan alle voorwaarden voldoet, de rechtbank verwijst naar haar andere overwegingen in deze uitspraak. Daarnaast stelt de minister zich terecht op het standpunt dat een zieke referent niet automatisch betekent dat er toepassing wordt gegeven aan de hardheidsclausule. Er is onvoldoende gebleken dat uit de gezondheidsproblemen van referent volgt dat eiseres niet kan terugkeren naar Mongolië. Zij hebben dit namelijk enkel gesteld, maar niet onderbouwd. De rechtbank verwijst naar overweging 6.1. waar zij oordeelt dat niet aannemelijk is gemaakt dat referent zich zonder de ondersteuning van eiseres in Nederland niet staande kan houden. Ook heeft eiseres misdrijven gepleegd en is er sprake van recidive. De beroepsgrond slaagt niet.
6.3.
Eiseres heeft verder op de zitting een beroep gedaan op recente Afdelingsjurisprudentie [8] , met betrekking tot de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM en de bijkomende elementen van afhankelijkheid. Zij stelt dat alleen in het geval dat er sprake is van gezinsleven de Afdeling de samenwoning en emotionele afhankelijkheid benoemt, de minister heeft hier in het bestreden besluit in het kader van artikel 17 van de Gri, artikel 8 van het EVRM en de hardheidsclausule onvoldoende aandacht voor gehad. De rechtbank is echter van oordeel dat dit betoog van eiseres bij een gebrek aan concretisering, onderbouwing en relevantie niet slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag standhoudt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Eiseres verwijst hierbij naar ABRvS 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1001.
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 5 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:27.
3.Zie het arrest Yön (punt 80), C-123/17, ECLI:EU:C:2018:632.
4.Arrest Parlement/Raad van 27 juni 2006, C-540/03, ECLI:EU:C:2006:429, punt 64.
5.ABRvS 5 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:27.
6.Arrest Y.Z. e.a. van 14 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:203.
7.ABRvS van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:982.
8.Er is bijvoorbeeld verwezen naar ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.