ECLI:NL:RBDHA:2024:11801
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor gezinshereniging op basis van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn en artikel 8 van het EVRM
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 17 juli 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning beoordeeld. Eiseres had op 21 april 2023 een aanvraag ingediend voor verblijf als familie-of gezinslid bij haar referent, de heer [persoon A]. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 28 juni 2023 afgewezen, en het bezwaar van eiseres is bij het besluit van 22 februari 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als haar referent en hun gemachtigden aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de minister de belangenafweging op grond van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn (Gri) terecht in het nadeel van eiseres heeft gewogen. Eiseres betoogde dat de minister ten onrechte haar langdurig verblijf in Nederland en de hechtheid van de gezinsband niet voldoende heeft meegewogen. De rechtbank oordeelt echter dat de minister bij de beoordeling van de aanvraag ook de belangen van de staat mag betrekken en dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.
Daarnaast wordt de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM besproken. Eiseres stelt dat de minister niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken, maar de rechtbank oordeelt dat de minister een zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt. De rechtbank wijst erop dat eiseres verantwoordelijk is voor haar eigen vertrek en dat haar langdurig verblijf in Nederland niet automatisch in haar voordeel werkt. De rechtbank concludeert dat de minister de hardheidsclausule niet ten onrechte niet heeft toegepast, omdat niet is aangetoond dat de gezondheid van de referent een objectieve belemmering vormt voor de terugkeer naar Mongolië.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag standhoudt. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ontvangt geen vergoeding van proceskosten.