ECLI:NL:RBDHA:2024:11752

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
NL24.22567
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag in verband met internationale bescherming in Duitsland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 17 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 31 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar de minister van Asiel en Migratie verklaarde deze aanvraag op 23 mei 2024 niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser een zodanige band heeft met Duitsland, waar hij sinds 7 september 2022 internationale bescherming geniet, dat het redelijk is om hem terug te sturen. Eiser betoogde dat hij een sterkere band met Nederland heeft, maar de rechtbank oordeelt dat de beschermingsstatus in Duitsland zwaarder weegt. Eiser heeft weliswaar een sociaal netwerk en familie in Nederland, maar deze omstandigheden doen geen afbreuk aan de status die hij in Duitsland heeft.

De rechtbank behandelt ook de argumenten van eiser over de lange duur van de procedure en zijn psychische klachten. Hoewel eiser stelt dat deze factoren zijn terugkeer naar Duitsland bemoeilijken, oordeelt de rechtbank dat de minister er vanuit mag gaan dat eiser in Duitsland toegang heeft tot de benodigde medische zorg. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om aan te tonen dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt, wat hij niet heeft gedaan. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag standhoudt en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22567

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.P.E.M. Pover),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Hij heeft op 31 juli 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 23 mei 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep samen met NL24.22568 op 28 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
3. De minister verklaart de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser heeft namelijk in een andere lidstaat van de Europese Unie – te weten Duitsland – een internationale beschermingsstatus. Het besluit vermeldt dat eiser sinds 7 september 2022 internationale (subsidiaire) bescherming heeft in Duitsland. Daarom heeft eiser een zodanige band met Duitsland dat het redelijk is dat hij naar Duitsland terug keert.
Heeft eiser een zodanige band met Duitsland dat het redelijk is dat hij terugkeert?
4. Eiser betoogt dat hij een sterkere band heeft met Nederland dan met Duitsland, het is voor hem daarom niet redelijk om naar Duitsland terug te keren. Ter onderbouwing van dit betoog verwijst eiser naar artikel 3.106a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 20000). Ingevolge het tweede en derde lid van dit artikel moet er sprake zijn van een zodanige band met het derde land (Duitsland) dat het gelet op alle relevante feiten en omstandigheden die in het eerste lid worden genoemd, redelijk is om terug te keren, waaronder begrepen de aard, duur en omstandigheden van het verblijf. De minister heeft onvoldoende rekening gehouden met de feiten en omstandigheden die maken dat eiser in Nederland moet blijven.
Eiser verblijft al bijna twee jaar in Nederland, hij gaat hier naar school, wil zijn opleiding hier vervolgen, heeft een uitgebreid sociaal netwerk en familie in Nederland en eiser is in de Nederlandse maatschappij geïntegreerd. Verder doet de minister al onnodig lang over de afhandeling van eisers procedure, dit heeft gezorgd voor een gegrond beroep niet tijdig. [1] Door het lange tijdsverloop heeft eiser de band zich met Nederland steeds verder ontwikkeld.
Daarnaast betoogt eiser dat terugkeer naar Duitsland in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Hij heeft voldoende inspanning verricht om zijn rechten in Duitsland te effectueren gelet op een legaal verblijf daar. De minister stelt onterecht dat eiser deze inspanningen heeft nagelaten omdat hij het resultaat van zijn asielprocedure in Duitsland niet heeft afgewacht, terwijl inmiddels aan hem een asielvergunning is verleend. Eisers toekomst was gedurende zijn verblijf van zeven maanden in Duitsland vanwege de coronacrisis onzeker. Door de coronacrisis is eiser door de Duitse autoriteiten niet adequaat op de hoogte gehouden dat aan hem een asielvergunning is verleend. De minister mag daarbij niet uit het oog verliezen dat eiser nog maar net volwassen is en als minderjarige is gevlucht uit zijn land van herkomst. Mede door de lange procedure en onzekerheid kampt eiser met psychische klachten, ter onderbouwing legt hij een signaleringslijst van het IMMO over. Hieruit blijkt dat eiser kampt met ernstige psychische klachten, waaronder suïcidale gedachten, waarvoor eiser een medische behandeling moet ondergaan. Deze omstandigheden staan in de weg aan overdracht aan Duitsland.
Toetsingskader
4.1.
In artikel 3.106a, tweede lid van het Vb 2000 is opgenomen dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts niet-ontvankelijk wordt verklaard als de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn om naar dat land te gaan. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [2] volgt dat reeds omdat een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie erkend vluchteling is of een subsidiaire beschermingsstatus heeft, wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.106a, tweede lid van het Vb 2000.
Sterkere band met Nederland
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat eiser een sterkere band heeft met Duitsland dan met Nederland, omdat hij in Duitsland internationale bescherming geniet. De rechtbank stelt voorop dat eiser het bestaan van een (subsidiaire) beschermingsstatus in Duitsland niet betwist. Alleen al omdat er sprake is van een beschermingsstatus is voldaan aan het onder 4.1. uiteengezette toetsingskader. De omstandigheden die eiser aanvoert – namelijk het verblijf van twee jaar in Nederland, het volgen van onderwijs, de wens om een opleiding af te maken, het bestaan van een uitgebreid sociaal netwerk in Nederland, aanwezigheid van familie in Nederland en integratie in de Nederlandse maatschappij – doen geen afbreuk aan de terechte stelling van de minister dat het redelijk is dat eiser terugkeert naar Duitsland. Deze omstandigheden wegen evenmin zwaarder dan de beschermingsstatus in Duitsland, eiser vraagt in Nederland namelijk om internationale bescherming, terwijl hij die bescherming in Duitsland al heeft gekregen. Daarnaast stelt de minister zich terecht op het standpunt dat het feit dat eiser al in Nederland was toen zijn asielvergunning werd verleend, niet onderbouwt waarom eiser na de vergunningverlening niet is teruggekeerd naar Duitsland. Omdat eiser sinds 7 september 2022 internationale bescherming in Duitsland geniet, had hij daar ook kunnen integreren.
Lange duur van de procedure
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank doet de duur van de procedure niet af aan het feit dat eiser – zoals hierboven vastgesteld – een zodanige band heeft met Duitsland dat het voor hem redelijk is om terug te keren. De rechtbank laat in het midden of er sprake is van een (onnodig) lange procedure en verwijst naar haar oordeel in overweging 4.2. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de (gestelde) psychische problemen die volgens eiser veroorzaakt zijn door de duur van de procedure evenmin afbreuk doen aan de beschermingsstatus in Duitsland en de minister er vanwege het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit mag gaan dat eiser in Duitsland behandeld kan worden voor zijn mentale problemen. Zij verwijst verder naar overweging 4.5.
Angst te worden vastgezet in Duitsland
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat overdracht aan Duitsland geen schending van artikel 3 van het EVRM oplevert. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister ervan uitgaan dat de lidstaten van de Europese Unie de verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM en artikel 3 van het Antifolterverdrag naleven. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland deze verplichtingen niet nakomt, hier is eiser niet in geslaagd. Op de zitting heeft eiser weliswaar gesteld dat hij in Duitsland is vastgezet en dat daarmee zijn vrijheid is beperkt. Hieruit volgt alleen niet dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt, omdat niet is gebleken dat eiser onrechtmatig is gedetineerd. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat eiser, bij terugkeer in Duitsland, opnieuw zal worden gedetineerd. Er is nu immers sprake van een andere situatie. Duitsland heeft inmiddels een beschermingsstatus aan eiser verstrekt. Hieruit maakt de minister terecht op dat het de intentie is van Duitsland om eiser te beschermen. Deze bescherming kan eiser, wanneer die niet vanzelf gegeven wordt, inroepen bij de hogere autoriteiten of de daarvoor aangewezen instanties. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Duitse autoriteiten hem niet willen of kunnen helpen. Daarnaast mag van eiser worden verwacht dat hij zich inspant om zijn rechten in Duitsland te effectueren, daar valt het vragen van bescherming van de Duitse autoriteiten bij zich voordoende problemen onder. Indien nodig kan eiser bij de Duitse autoriteiten klagen.
Medische behandeling in Duitsland
4.5.
Voor wat betreft eisers (gestelde) psychische problemen, stelt de minister zich terecht op het standpunt dat eiser in Duitsland toegang heeft tot medische hulp voor zijn psychische problemen. Eiser is er namelijk niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij in Duitsland geen toegang heeft tot de medische zorg, eiser heeft enkel een IMMO-signalering overgelegd. Daarbij mag de minister betrekken dat eiser in het beschermingsgehoor verklaard dat hij in Duistland onder andere gebruik heeft gemaakt van medische voorzieningen. De minister stelt zich op de zitting terecht op het standpunt dat wanneer eiser vanwege medische of psychische klachten niet zelfstandig naar Duitsland kan reizen, de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) kunnen verzorgen dat eiser onder begeleiding naar Duitsland gaat. Ook is directe overdracht aan een zorginstelling mogelijk als dat nodig is.
Gezinshereniging
4.6.
De rechtbank stelt vast dat eiser op de zitting toelicht dat de mogelijkheden voor gezinshereniging in Duitsland nihil zijn, in Nederland kan hij gezinshereniging aanvragen met zijn familie die nog in Syrië verblijft. De rechtbank oordeelt echter dat ook dit – al eerder in de zienswijze en nu op de zitting naar voren gebrachte betoog – niets verandert aan de beschermingsstatus in Duitsland en het feit dat het voor eiser redelijk is om terug te keren. Verder stelt de minister zich (ten overvloede) op de zitting terecht op het standpunt dat eiser in Duitsland ook mogelijkheden heeft om gezinshereniging aan te vragen. Hij dient zich hiervoor tot de Duitse autoriteiten te richten.
Andere beroepsgronden
4.7.
Ook betoogt eiser in zijn beroepsgronden dat de minister hem ten onrechte niet eerder heeft gewezen op de berichten met betrekking tot een verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Op deze manier had de asielprocedure achterwege kunnen blijven of eerder beëindigd kunnen worden. De minister heeft geen blijk gegeven dat hij raad wist met de spoorwisseling en eiser is op kosten gejaagd. Eiser heeft op de zitting toegelicht dat dit een foutieve vermelding in de beroepsgronden betreft en heeft verklaard dat de rechtbank hier geen oordeel over hoeft te geven, daarom gaat de rechtbank hier niet inhoudelijk op in.

Conclusie en gevolgen

5. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de niet-ontvankelijkverklaring van eisers aanvraag stand houdt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zp. Arnhem van 14 maart 2024, zaaknummer NL24.35 (niet gepubliceerd).
2.Vergelijk ABRvS van 7 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2895, ABRvS van 9 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1253 en ABRvS van 6 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2621.