ECLI:NL:RBDHA:2024:11742

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
SGR 22/6284
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omgevingsvergunning voor gevelverandering in beschermd stadsgezicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2024, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om een omgevingsvergunning voor het veranderen van de gevels van hun woningen in een beschermd stadsgezicht behandeld. Eisers, eigenaren van woningen aan de [adres] in [plaats], hadden een aanvraag ingediend om houten kozijnen met enkel glas te vervangen door kunststof kozijnen met HR++ glas. De rechtbank oordeelt dat het welstandsadvies, dat de aanvraag afwees, zorgvuldig tot stand is gekomen en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat de eisers geen gelijk krijgen. Tevens wordt het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank wijst echter het verzoek om schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn, waarbij verweerder en de Staat der Nederlanden elk een schadevergoeding aan eisers moeten betalen. De rechtbank benadrukt dat de omgevingsvergunning in redelijkheid kon worden geweigerd, ondanks de frustratie van eisers over de afwijzing, gezien de noodzaak om de uniformiteit van het beschermd stadsgezicht te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6284

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2024 in de zaak tussen

[eisers], uit [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. M.L. van Kalsbeek),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. V. Boender-Wiebenga).
en

de Staat der Nederlanden, ministerie van Justitie en Veiligheid (de Staat).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen op hun bezwaar en tegen de afwijzing van hun aanvraag om een omgevingsvergunning voor het veranderen van de gevels van de woningen aan de [adres] door het vervangen van de houten kozijnen met enkel glas door kunststof kozijnen met HR++ glas.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 15 juli 2021 (het primaire besluit) afgewezen. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Eisers hebben vervolgens op 2 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op dit bezwaar. Met het besluit van 14 oktober 2022 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers zijn de eigenaren van de woningen aan de [adres] in [plaats]. Op 16 maart 2021 hebben zij een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor de activiteit ‘Bouwen’ in verband met het veranderen van de gevels van hun woningen door het vervangen van de houten kozijnen met enkel glas door kunststof kozijnen met HR++ glas.
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag met het primaire besluit afgewezen. Verweerder heeft zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat het bouwplan van eisers in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Volgens verweerder vormt het bouwplan een aantasting van het beschermd stadsgezicht.
2.2.
Omdat eisers het daarmee niet eens zijn, zijn zij op 20 augustus 2021 in bezwaar gegaan bij verweerder. Dit bezwaar is op 31 augustus 2021 door eisers aangevuld. Eisers hebben verweerder op 16 februari 2022 en 10 augustus 2022 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op hun bezwaar.
2.3.
Verweerder heeft op 15 augustus 2022 vastgesteld dat de maximale dwangsom van €1442,00 is verbeurd. Verweerder heeft deze verbeurde dwangsom betaald aan eisers.
2.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder alsnog beslist op het bezwaar van eisers en het bezwaar ongegrond verklaard. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eisers tegen het bestreden besluit hebben aangevoerd.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 16 maart 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Het beroep van eisers, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar
5. Eisers betogen dat verweerder niet tijdig een besluit op hun bezwaar heeft genomen. Verweerder heeft dit niet bestreden en op 15 augustus 2022 de maximaal verbeurde dwangsom betaald aan eisers. Ter zitting hebben partijen toegelicht dat het betaalde griffierecht nog niet is terugbetaald. Eisers hebben aangegeven pas tot intrekking van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar over te gaan wanneer het griffierecht is terugbetaald.
5.1.
Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eisers hebben verweerder in gebreke gesteld en meer dan twee weken daarna beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag.
5.3.
Nu verweerder met het bestreden besluit alsnog heeft beslist op het bezwaar van eisers en bij beschikking van 15 augustus 2022 de bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld op het maximale bedrag van €1.442,-, hebben eisers niet langer een procesbelang bij hun beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, is daarom niet-ontvankelijk.
5.4.
Omdat eisers terecht een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar hebben ingesteld, moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden. [1] Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken. De gemachtigde van eisers heeft ter zitting aangegeven dat zij niet optreedt als beroepsmatig rechtsbijstandverlener, maar dit doet als familiedienst voor eisers.
Het beroep van eisers, voor zover gericht tegen het bestreden besluit
6. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Volgens eisers heeft verweerder ten onrechte het negatieve welstandsadvies aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Eisers betogen hiertoe dat het bouwplan niet leidt tot een grote afwijking in de uitstraling van hun woningen. Eisers voeren aan dat zij hun best hebben gedaan zo veel mogelijk aan te sluiten bij de indeling, de kleuren en de profilering van de oude kozijnen. Bovendien sluiten de kozijnen aan bij veel andere kozijnen in de straat die op eenzelfde manier zijn uitgevoerd. Verder voeren eisers aan dat de welstandscommissie onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat de Danckertsstraat niet is gelegen in de hoofdstructuur van het beschermd stadsgezicht, maar behoort tot de straten met een eenvoudiger gevelbeeld, hetgeen volgt uit de toelichting bij het Aanwijzingsbesluit van het beschermd stadsgezicht Duinoord. Ter onderbouwing van hun betoog verwijzen eisers naar het tegenadvies door Studioschaeffer B.V. van 11 augustus 2021 (het tegenadvies).
Het welstandsadvies
7. Verweerder heeft zijn bestreden besluit gebaseerd op het advies van de welstandscommissie. De welstandscommissie heeft op 16 juni 2021 een negatief welstandsadvies afgegeven. In het welstandadvies schrijft de welstandscommissie:
“De commissie kan niet instemmen met de voorgestelde nieuwe kozijnen. De profielen benaderen de oorspronkelijke profielen onvoldoende en sluiten niet aan bij de bestaande architectuur. De profielen zijn te grof en zorgen voor vervlakking en verschraling van de gevel. Bij de oorspronkelijke schuifvensters verdwijnt de verspringende glaslijn en de wisseldorpel. Dit is niet wenselijk. Het geheel vormt een aantasting van het beschermd stadsgezicht.”
7.1.
Op 27 juli 2022 heeft de welstandscommissie gereageerd op het tegenadvies van 11 augustus 2021. Hierbij heeft zij het negatieve welstandsadvies gehandhaafd en nader toegelicht. Dat de Danckertsstraat minder monumentaal is, neemt niet weg dat de straat onderdeel is van het beschermd stadsgezicht en daardoor niet minder belangrijk is. De uniformiteit is belangrijk. Kenmerkend hierin zijn de kozijnen met schuifvensters en de daarbij behorende kenmerkende profilering. Om deze uniformiteit te behouden, is het van belang dat bij het vervangen van de kozijnen, ongeacht of dit in hout of kunststof gebeurt, deze kenmerken voldoende behouden blijven. Het voorgestelde profiel is echter te vlak en is niet voorzien van de uitstraling van een schuifvenster ter plaatse van de wisseldorpel. Daarnaast is ook de kenmerkende verspringende glaslijn verdwenen. Hierdoor ontstaat een vervlakking en verschraling van de gevel. Volgens de welstandscommissie is dat geen kleine afwijking in de uitstraling van de gevel. De welstandscommissie geeft verder aan dat de Welstandsnota Den Haag 2017 stelt dat de inpassing van een venster samenhang met de architectuur van de gevel moet vertonen. Het voorgestelde profiel vertoont deze samenhang niet. Tot slot kunnen de - door eisers genoemde - andere kozijnen niet tot een ander oordeel leiden, aangezien hiervoor geen omgevingsvergunningen zijn verleend. Alleen voor de kozijnen bij de woningen aan de Groot Hertoginnelaan 154 en 156 zijn vergunningen terug gevonden. In beide gevallen lijken de nieuwe kozijnen en ramen op de oorspronkelijke schuifvensters. Daarbij geldt dat bij de Groot Hertoginnelaan 156 de kozijnen en ramen zijn vergund met een profiel dat er voor zorgt dat de nieuwe schuifvensters lijken op de oorspronkelijke schuifvensters. Echter, de welstandscommissie constateert dat deze niet in overeenstemming met de vergunning zijn uitgevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank stelt voorop dat verweerder volgens vaste rechtspraak aan een welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Dit is anders indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat verweerder het niet, of niet zonder meer, aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel dan ook geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [2]
8.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het welstandsadvies en de aanvulling hierop van 27 juli 2022 niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De welstandscommissie heeft alle feiten bij haar oordeel betrokken en is gemotiveerd ingegaan op het tegenadvies. De welstandscommissie heeft daarbij gereageerd op alle argumenten en uitgelegd waarom die niet leiden tot een positief advies. De welstandscommissie heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat de Danckertsstraat weliswaar niet behoort tot de hoofdstructuur van het beschermd stadsgezicht Duinoord, maar dat dit niet betekent dat niet gestreefd kan worden naar uniformiteit van de kozijnen. In het aanwijzingsbesluit tot beschermd stadsgezicht staat dat de straten buiten de hoofdstructuur een eenvoudiger en uniformer gevelbeeld vertonen en dat de straataanleg hier ook veelal minder monumentaal is. De rechtbank ziet hierin echter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit eenvoudiger en uniformer gevelbeeld niet beschermingswaardig zou zijn en dat afwijkingen hierop eerder zouden moeten worden toegestaan.
8.2.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de inhoud of de conclusie van het welstandsadvies en de aanvulling hierop van 27 juli 2022 onjuist zijn. Dat eisers bij de uitvoering van de kozijnen zoveel mogelijk zijn aangesloten bij de indeling, de kleuren en de profilering van de oude kozijnen, is geen reden om te oordelen dat het welstandsadvies onjuist is. Het gaat er immers om dat de wisseldorpel, de schuifvensters en de verspringende glaslijn afwijken van de oorspronkelijke kozijnen. Verweerder heeft toegelicht dat bij de oorspronkelijke kozijnen het bovenste raam een stuk naar voren springt ten opzichte van het onderste raam, waardoor het onderste raam naar boven kan worden geschoven om dit te openen. Deze verspringing ontbreekt bij de nieuwe kozijnen. Eisers zijn het er mee eens dat de nieuwe kozijnen op dit punt inderdaad afwijken van de oorspronkelijke kozijnen. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat dit slechts een kleine afwijking is die niet zou moeten leiden tot een negatief advies. De welstandscommissie heeft immers toegelicht dat dit geen kleine afwijking in de uitstraling van de gevel oplevert, maar zorgt voor vervlakking en verschraling van de gevel. Daarbij geldt dat de welstandscommissie de deskundige is op dit gebied, zodat de rechtbank daar meer waarde aan hecht dan de mening van eisers over of dit een kleine afwijking is of niet.
8.3.
Dat er in de straat van eisers veel andere kozijnen zijn die lijken op de nieuwe kozijnen van eisers leidt niet tot een ander oordeel. Eisers hebben ter zitting toegelicht dat zij bij de keuze van de nieuwe kozijnen hebben gekeken naar andere kozijnen in de straat. De rechtbank begrijpt dat het voor eisers verwarrend is dat hun aanvraag desondanks is afgewezen. Verweerder heeft echter uitgelegd dat de kozijnen in de straat waarnaar eisers hebben gekeken zijn geplaatst zonder een vergunning. Dit betekent dat niet is beoordeeld of deze kozijnen voldoen aan de redelijke eisen van welstand en dat voor het plaatsen van de kozijnen geen toestemming is gegeven. Dit betekent dan ook niet dat verweerder voor de kozijnen van eisers wel toestemming had moeten geven. Dat verweerder niet handhavend heeft opgetreden tegen de andere kozijnen in de straat betekent niet dat verweerder niet meer mag streven naar uniformiteit in het gevelbeeld en de kozijnen van eisers had moeten toestaan. Verweerder heeft immers toegelicht dat zij niet op de hoogte was van de geplaatste afwijkende kozijnen in de straat en dat alsnog beoordeeld gaat worden of hiertegen handhavend moet worden opgetreden.
8.4.
Het betoog slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
9. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel zijn er vereisten die voortvloeien uit vaste rechtspraak. Er dient sprake te zijn van een vergelijkbaar geval, dat ongelijk wordt behandeld zonder dat er een objectieve rechtvaardiging bestaat voor het verschil in handelswijze. Verweerder heeft toegelicht dat alleen voor de kozijnen en ramen van de woningen aan de Groot Hertoginnelaan 154 en 156 vergunningen zijn verleend. Voor de overige door eisers genoemde kozijnen is (net als voor de kozijnen van eisers) geen vergunning verleend, zodat geen sprake is van gelijke gevallen die door verweerder ongelijk worden behandeld. Verweerder heeft verder toegelicht dat uit de vergunningen voor de kozijnen en ramen van de woningen aan de Groot Hertoginnelaan 154 en 156 volgt dat hier juist wel de verspringing tussen het bovenste en onderste raam wordt aangehouden, zodat hiervoor wel een positief welstandsadvies is gegeven. Reeds daarom is geen sprake van gelijke gevallen.
Conclusie
10. In het licht van het voorgaande heeft verweerder de omgevingsvergunning in redelijkheid kunnen weigeren. De rechtbank begrijpt dat dit voor eisers moeilijk te begrijpen is. Zij hebben immers netjes een omgevingsvergunning aangevraagd, terwijl veel mensen in hun omgeving kozijnen hebben geplaatst zonder goedkeuring van verweerder. Hierdoor kan het beeld ontstaan dat je beter af bent door maar geen omgevingsvergunning aan te vragen en de gewenste kozijnen gewoon te plaatsen. Het is echter wel zo dat het illegaal plaatsen van kozijnen niet zonder risico is. Verweerder is immers in beginsel verplicht om handhavend op te treden, wanneer hij constateert dat er kozijnen zijn geplaatst zonder dat hiervoor een vergunning is verleend.
Overschrijding van de redelijke termijn
11. Eisers verzoeken om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn uit artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
11.1.
De redelijke termijn is overschreden als de duur van de totale procedure te lang is. In zaken met een voorafgaande bezwaarschriftprocedure vangt de termijn aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. De redelijke termijn is voor een procedure in twee instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan twee jaar heeft geduurd, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste zes maanden en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren gerekend vanaf het moment waarop het rechtsmiddel is ingesteld. [3]
11.2.
Verweerder heeft het bezwaarschrift van eisers op 19 augustus 2021 ontvangen. Verweerder heeft op 14 oktober 2022 een besluit genomen op het bezwaar van eisers. In de uitspraak van vandaag beslist de rechtbank op het beroep van eisers. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift is (afgerond) drie jaar verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn met één jaar is overschreden. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn verlengd zou moeten worden, zijn niet gesteld of gebleken.
11.3.
Uitgaande van een vergoeding van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan dat de termijn wordt overschreden, leidt dit tot een schadevergoeding van € 1.000,-. Van de overschrijding van de redelijke termijn dienen acht maanden aan de bezwaarfase te worden toegerekend en de overige vier maanden aan de beroepsfase. Verweerder dient daarom een bedrag van €666,67 (8/12 van €1.000) te vergoeden. De Staat dient een bedrag van €333,33 (4/12 van €1.000) te vergoeden.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, is niet-ontvankelijk. Omdat eisers terecht een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar hebben ingesteld, moet verweerder wel het griffierecht aan eisers vergoeden. Het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. De rechtbank wijst wel het verzoek om schadevergoeding toe en bepaalt dat verweerder een schadevergoeding van €666,67 aan eisers betaalt en de Staat der Nederlanden een schadevergoeding van € 333,33 aan eisers betaalt vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
12.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De gemachtigde van eisers heeft ter zitting aangegeven dat zij niet optreedt als beroepsmatig rechtsbijstandverlener, maar dit doet als familiedienst voor eisers.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van een schadevergoeding aan eisers tot een bedrag van € 666,67;
  • veroordeelt de Staat tot betaling van een schadevergoeding aan eisers tot een bedrag van € 333,33.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:74, tweede lid, van de Awb.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1155.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188.