ECLI:NL:RBDHA:2024:11715

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
NL23.39130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gezinshereniging en de toepassing van het jongvolwassenenbeleid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2024, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) behandeld. Eisers, allen van Syrische nationaliteit, hebben verzocht om verblijf in Nederland als gezinsleden van dhr. [naam], die sinds 2021 asielstatus heeft in Nederland. De aanvragen zijn afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er volgens verweerder geen sprake is van beschermingswaardig familieleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat er geen hechte, persoonlijke banden zijn tussen de referent en zijn minderjarige broer, en dat de belangenafweging in het nadeel van eisers is uitgevallen. De rechtbank stelt vast dat de referent op het moment van binnenkomst in Nederland al 24 jaar oud was en in zijn eigen onderhoud voorzag, waardoor hij niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de mvv-aanvragen terecht is en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bijkomende elementen van afhankelijkheid en hechte banden voor de erkenning van familieleven onder het EVRM.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39130

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [V-nummer 1], eiseres;

[eiser 1],V-nummer: [V-nummer 2], eiser 1;
[eiser 2],V-nummer: [V-nummer 3], eiser 2;
gezamenlijk te noemen: eisers, (gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. Herlaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor machtiging tot voorlopig verblijf (afgekort: mvv) onder de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid’.
1.1
Bij besluit van 16 januari 2023 (primaire besluit) heeft verweerder de mvv-aanvragen van eisers afgewezen.
1.2
Met het bestreden besluit van 15 november 2023 op het bezwaar van eisers is verweerder bij deze eerdere afwijzing gebleven.
1.3
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent dhr. [naam], de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eisers hebben allen de Syrische nationaliteit en wensen verblijf in Nederland als gezinsleden van dhr. [naam] (referent). Referent heeft de Syrische nationaliteit en beschikt sinds 2021 over een asielstatus in Nederland. Eiseres is geboren op [geboortedag 1] 1969 en stelt de moeder van referent te zijn. Eiser 1 is geboren op [geboortedag 2] 2000 en is de meerderjarige broer van referent. Eiser 2 is geboren op [geboortedag 3] 2009 en is de minderjarige broer van referent. Referent stelt dat zijn moeder en minderjarige broer momenteel in Syrië wonen en dat zijn meerderjarige broer momenteel in Libanon woont.

Wat heeft verweerder besloten?

3. Verweerder heeft de aanvragen bij het primaire besluit afgewezen, omdat geen sprake is van beschermingswaardig familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [1] tussen referent en eisers. Redengevend daarvoor is dat referent niet onder het jongvolwassenenbeleid van verweerder valt, er geen sprake is van hechte, persoonlijke banden tussen referent en zijn minderjarige broer en geen sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen referent enerzijds en zijn moeder en meerderjarige broer anderzijds. De belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM is in het primaire besluit in het nadeel van eisers uitgevallen.
3.1
In bezwaar zijn volgens verweerder geen gronden aangevoerd tegen de conclusie van verweerder over het jongvolwassenbeleid. De conclusies ten aanzien van de hechte, persoonlijke banden en de meer dan gebruikelijke afhankelijkheid zijn in het bestreden besluit gehandhaafd. Ook de belangenafweging is in het bestreden besluit in het nadeel van eisers uitgevallen.
Wat vinden eisers in beroep?
4. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en voeren in beroep de volgende gronden aan.
4.1
Verweerder heeft ten onrechte geen beschermingswaardig familieleven aangenomen op grond van het jongvolwassenbeleid. Dit onderdeel van het primaire besluit is - anders dan verweerder meent - wel degelijk gemotiveerd betwist in de gronden van bezwaar. Verweerder heeft miskent dat referent vanwege de ziekte van zijn vader noodgedwongen moest stoppen met zijn studie en moest gaan werken om in het onderhoud van het gezin te voorzien. Eiser heeft hiermee geen bewuste stap naar zelfstandigheid gemaakt en het enkele feit dat de ziekte van de vader en niet zijn overlijden eiser tot deze stap gedwongen heeft, maakt niet dat daarmee sprake is van een bewuste stap. Eiser verwijst in dit kader naar een recente uitspraak [2] van de hoogste bestuursrechter en stelt dat verweerder ten onrechte te weinig betekenis heeft toegekend aan de reden van referent dat hij in het eigen levensonderhoud is gaan voorzien.
4.2
Verweerder heeft ten onrechte geen beschermwaardig familieleven tussen referent en zijn moeder en meerderjarige broer aangenomen. Vanwege het kostwinnerschap is sprake van bijkomende elementen van afhankelijkheid, nu het niet gebruikelijk is dat het oudste kind de rol van de ouder op zich neemt binnen een gezin. Verweerder heeft in deze conclusie te weinig betekenis toegekend aan verklaring van Syrisch-orthodoxe kerk en de gestelde financiële ondersteuning door referent.
4.3
Verweerder heeft ten onrechte geen hechte, persoonlijke banden met de minderjarige broer aangenomen. Verklaringen tijdens de hoorzitting zijn ten onrechte enkel als bezorgdheid en hulpbereidheid beoordeeld en verweerder kent te weinig betekenis aan gedeelde ervaringen toe, namelijk het naar school en voetbal brengen en het helpen met huiswerk. Er is sprake van meer dan primaire zorgverantwoordelijkheden, nu referent zijn jongere broertje ook emotionele steun en begeleiding bood vanwege het overlijden van hun vader. In dit kader heeft verweerder ook te weinig betekenis toegekend aan de samenwoning tussen referent en zijn minderjarige broer.
4.4
Verweerder heeft tot slot de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM ten onrechte in het nadeel van eisers laten uitvallen. Hierbij heeft verweerder gelet op het voorgaande ten onrechte tegengeworpen dat geen sprake is van beschermwaardig familieleven tussen referent en eisers. Verweerder miskent in de belangenafweging dat referent gedwongen heeft moeten vertrekken en dat het samenwonen van de gezinsleden onvrijwillig is verbroken. Verweerder heeft in de belangenafweging tot slot onvoldoende betekenis toegekend aan de objectieve belemmering die vanwege de asielstatus van referent aanwezig is en teveel betekenis toegekend aan het economische belang van Nederland.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank geeft eisers geen gelijk en overweegt daartoe als volgt.
Jongvolwassenenbeleid
6. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat eiser zowel in bezwaar als in beroep de toepassing van het jongvolwassenenbeleid voldoende onderbouwd en kenbaar heeft betwist en zal in deze uitspraak dan ook een oordeel geven over deze beroepsgrond.
6.1
Op grond van het jongvolwassenenbeleid [3] neemt verweerder beschermwaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aan tussen ouders en een meerderjarig kind aan indien het meerderjarige kind:
- jongvolwassen is, in beginsel in de leeftijd van 18 tot en met 25 jaar;
- met de ouder in gezinsverband samenleeft;
- niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
- geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
6.2
Peilmoment voor de beoordeling van de toepassing van het jongvolwassenenbeleid is het moment van binnenkomst in Nederland van de referent. Als verweerder het meerderjarige biologische kind (referent) van een vreemdeling (eiseres) op grond van deze criteria als jongvolwassene aanmerkt, hoeft verweerder dus niet meer te beoordelen of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en wordt beschermwaardig familieleven tussen ouder en meerderjarig kind aangenomen.
6.3
Uit Werkinstructie 2020/16 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) blijkt dat bij de beoordeling van de vraag of het meerderjarig kind met de ouder in gezinsverband samenleefde de gezinssituatie ten tijde van het vertrek uitdrukkelijk betrokken moet worden. Relevant bij deze beoordeling is ook of voor de jongvolwassene sprake was van onvrijwillig vertrek, zoals in een vluchtsituatie, en indien dit het geval is, of de jongvolwassene na de vlucht langere tijd zelfstandig in een doorreisland heeft verbleven. Bij de beoordeling van het in eigen levensonderhoud voorzien is relevant of de jongvolwassene slechts bijbaantjes had of fulltime werkte om de kost te verdienen. Ten aanzien van de leeftijd geldt dat hoe hoger de leeftijd van de jongvolwassene is, hoe meer zelfstandigheid verwacht mag worden.
6.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat referent niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat referent op het moment van inreizen reeds 24 jaar oud was, dat hij heeft verklaard dat hij voor zijn vlucht al fulltime heeft gewerkt en dat hij geen financiële ondersteuning van zijn moeder meer ontving en kostwinner was voor het gezin. Nog daargelaten of daadwerkelijk sprake is geweest van kostwinnerschap, heeft verweerder mogen concluderen dat referent op het peilmoment in ieder geval in zijn eigen onderhoud voorzag. Dat eiser stelt noodgedwongen te zijn gaan werken vanwege de ziekte dan wel het overlijden van zijn vader en daarmee geen bewuste stap naar zelfstandigheid heeft gemaakt, maakt nog niet dat eiser – mede gelet op zijn leeftijd en de omvang van het inkomen dat hij stelt te hebben gehad – niet in staat was op het peilmoment om in zijn eigen onderhoud te voorzien. Nu het jongvolwassenenbeleid gebaseerd is op cumulatieve voorwaarden, komt referent reeds daarom niet in aanmerking voor toepassing van deze uitzondering.
6.5
Voor zover in de aanvullende beroepsgronden van 8 juni 2024 en ter zitting door eiser is gesteld dat verweerder bij zijn conclusies over het jongvolwassenenbeleid ten onrechte niet heeft betrokken of eisers al dan niet ‘ten laste van’ referent komen, volgt de rechtbank eiser daarin niet. Uit een door eiser aangehaalde uitspraak [4] van de hoogste bestuursrechter volgt namelijk dat dit criterium ‘ten laste van’ enkel een rol speelt in nareiszaken, en niet in reguliere zaken zoals deze. De beroepsgronden slagen niet.
Familieleven met moeder en meerderjarige broer
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van beschermwaardig familieleven vanwege bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen referent enerzijds en zijn moeder en meerderjarige broer anderzijds. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat referent het gestelde kostwinnerschap niet met stukken heeft onderbouwd. Verder laat de eigen verklaring van eiser dat hij niet voldoende geld heeft om zijn moeder en meerderjarige broer te ondersteunen, zich niet goed rijmen met zijn standpunt dat zijn moeder en zijn meerderjarige broer financieel afhankelijk van hem zijn. Ook de stelling in beroep dat referent zijn moeder en meerderjarige broer wel degelijk enige malen financieel ondersteund heeft is niet met stukken onderbouwd.
7.1
Verweerder heeft in zijn conclusie ook kunnen betrekken dat referent en de moeder niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij wederzijds zorgafhankelijk van elkaar zijn. Uit de overgelegde medische stukken van de moeder is namelijk niet gebleken dat de moeder voor haar medische verzorging afhankelijk is van referent, en zo referent al zorgtaken voor zijn moeder op zich nam in het verleden, ook niet is gebleken waaruit die zorgtaken bestonden. De overgelegde Engelstalige verklaring van de National Evangelical Church in Al-Hassakah maakt dit oordeel niet anders, nu uit dit stuk – buiten de enkele stelling dat referent onmisbaar is voor zijn moeder en broers – niet volgt waarom moeder en de meerderjarige broer afhankelijk zijn van zijn zorg, en waaruit de noodzakelijke zorgtaken in dat geval dan bestaan. De beroepsgronden slagen niet.
Hechte, persoonlijke banden met de minderjarige broer
8. Uit het beleid [5] van verweerder volgt dat beschermwaardig familie-of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen een minderjarig kind en zijn meerderjarige broer of zus wordt aangenomen, als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte, persoonlijke banden.
8.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van hechte, persoonlijke banden tussen referent en zijn minderjarige broer. Dat referent en zijn broertje hebben samengewoond en dat referent heeft meegeholpen in de verzorging door zijn broertje naar school en voetbal te brengen en te helpen met huiswerk, maakt nog niet dat hierdoor de gebruikelijke band tussen referent en zijn minderjarige broertje wordt overstegen. Referent heeft weliswaar aangevoerd dat hij na het overlijden van zijn vader een vaderrol op zich heeft genomen, maar heeft onvoldoende concreet onderbouwd hoe die vaderrol er dan uit heeft gezien en in welke verhouding dat dan moet worden gezien tot het feit dat de moeder van referent steeds de ouderrol voor haar zoon (het minderjarige broertje van referent) is blijven vervullen. Verweerder mocht verder in zijn conclusie betrekken dat de band tussen de moeder en het minderjarige broertje prevaleert en dat is niet gebleken dat de moeder van referent niet in staat (meer) is om voor de broertjes te zorgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging artikel 8 EVRM
9. Hoewel in het bestreden besluit een belangenafweging gemaakt is ten aanzien van het recht op familieleven tussen referent en eisers overweegt de rechtbank dat dit naar de huidige stand van de jurisprudentie [6] van de hoogste bestuursrechter in dit geval niet meer vereist is. Uit voornoemde uitspraak volgt namelijk dat indien er vanwege het ontbreken van bijkomende elementen van afhankelijkheid of hechte, persoonlijke banden geen beschermwaardig familieleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen gezinsleden wordt aangenomen, verweerder ook niet meer gehouden is om een belangenafweging uit te voeren. Wat daarom ook zij van de belangenafweging die in het bestreden besluit is uitgevoerd, een rechterlijke oordeel daarover zal betrokkenen niet in een materieel betere rechtspositie kunnen brengen, nu naar de huidige stand van de jurisprudentie reeds bij het ontbreken van beschermwaardig familieleven geen recht bestaat op een verblijfsvergunning regulier vanwege artikel 8 EVRM. Eisers hebben daarom geen belang meer bij toetsing van de belangenafweging in het bestreden besluit en de daartegen gerichte beroepsgronden behoeven daarom ook geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder op goede gronden een verblijfsvergunning regulier aan eisers geweigerd heeft.
11. Voor een proceskostenveroordeling of terugbetaling van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met de uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De verzenddatum van deze uitspraak ziet u hierboven.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2145.
3.paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4.ECLI:NL:RVS:2024:2146, rechtsoverwegingen 6.7, 8.3 en 8.5.
5.Paragraaf B7/3.8.1 van de Vc.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187, specifiek rechtsoverweging 2.1.