In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Iraanse nationaliteit, op 25 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de minister op 27 februari 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit en heeft op 15 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Tevens is vastgesteld dat de beslistermijn van de minister is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank oordeelt dat de minister alsnog een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser, met een uiterlijke termijn van 20 oktober 2024. Daarnaast wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.