ECLI:NL:RBDHA:2024:11690

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
NL24.26659
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende vreemdeling. Eiser had op 25 juni 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de minister van Asiel en Migratie, op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 10 juli 2024 kon eiser niet aanwezig zijn vanwege transportproblemen, waardoor de behandeling van de zaak werd aangehouden. Op 17 juli 2024 vond een tweede zitting plaats, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was voor het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de maatregel, aangezien zijn asielaanvraag op 9 juli 2024 was afgewezen. De rechtbank oordeelde echter dat, gezien het feit dat eiser op 16 juli 2024 beroep had ingesteld tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, hij rechtmatig verblijf had en de maatregel van bewaring op de juiste grondslag was gebaseerd. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat een lichter middel niet doeltreffend zou zijn.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter M.L. Weerkamp, in aanwezigheid van griffier E.C. Jacobs, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26659

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2024 in Breda op zitting behandeld. Eiser kon hierbij niet aanwezig zijn in verband met problemen bij het transport van Schiphol naar het detentiecentrum in Rotterdam. Om die reden is het onderzoek ter zitting niet gesloten en is de verdere behandeling van de zaak aangehouden.
De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 17 juli 2024 in Breda op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. B. Demirhan, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1975 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. In de maatregel staan als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 Vw of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, Vw;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring op een onjuiste grondslag is gebaseerd, omdat de asielaanvraag op 9 juli 2024 is afgewezen. Daarom is vanaf die datum de maatregel van bewaring onrechtmatig. Verder is een enkele toezegging dat een lp [3] is verstrekt onvoldoende om van de geldigheid hiervan uit te gaan. Voor eiser is niet controleerbaar of de lp geldig is afgegeven. Tot slot voert eiser aan dat had moeten worden volstaan met het opleggen van een lichter middel.
4. Ter zitting is gebleken dat op 16 juli 2024 beroep is ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Gelet hierop heeft eiser vooralsnog rechtmatig verblijf, gelet op artikel 8, onder h, van de Vw. Dit betekent dat de juiste grondslag aan de maatregel van bewaring ten grondslag is gelegd en dat deze grondslag voortduurt.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet zijn betwist. Uit de stukken blijkt dat de zware grond 3a en 3b feitelijk juist zijn. Daarmee zijn er voldoende gronden die de maatregel van bewaring kunnen dragen en om een significant risico op ontduiking aan te nemen.
6. In de maatregel is voldoende gemotiveerd waarom een lichter middel in het geval van eiser onvoldoende doeltreffend is toe te passen. Met te wijzen op eisers lange illegale verblijf hier te lande en het tijdstip van het indienen van zijn asielaanvraag heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat een lichter middel niet opweegt tegen het risico van onttrekking.
7. Verder leidt ambtshalve toetsing [4] niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enige moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 18 juli 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Laissez-passer.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en – in aansluiting hierop – ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.