ECLI:NL:RBDHA:2024:11682

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
NL24.13590
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een mvv voor een Eritrese aanvrager op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan een Eritrese eiser. De eiser, geboren in 2003, had op 14 september 2020 een aanvraag ingediend voor een mvv met als verblijfsdoel 'familie en gezin', gericht op verblijf bij zijn biologische moeder, die als referente fungeert. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen op 9 april 2021, omdat de identiteit van de eiser en de familierechtelijke relatie met de referente niet aannemelijk waren gemaakt. Dit besluit werd door de minister van Asiel en Migratie in een later bestreden besluit op 28 februari 2024 gehandhaafd.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 7 juni 2024 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde, alsook de referente en haar minderjarige zoon, aanwezig waren. De rechtbank concludeerde dat de eiser zijn minderjarigheid niet had aangetoond en dat er onvoldoende bewijs was voor de feitelijke gezinsband met de referente. De verklaringen van de eiser en de referente waren tegenstrijdig, wat de geloofwaardigheid van hun claims ondermijnde. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat de identiteit van de eiser niet kon worden vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM, omdat de familierechtelijke relatie niet aannemelijk was gemaakt.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de minister om het bezwaar ongegrond te verklaren. De rechtbank oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was, gezien de omstandigheden van de zaak. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs bij aanvragen voor een mvv, vooral in gevallen waar de identiteit en familierechtelijke relaties ter discussie staan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13590

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. J.R. Vreijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering om hem een mvv [1] te verlenen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verder was ter zitting aanwezig [referente] (moeder en referente) en haar minderjarige zoon. Als tolk is verschenen [naam].

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2003 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Hij heeft op 14 september 2020 een aanvraag gedaan tot afgifte van een mvv, met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ (de aanvraag). Eiser beoogt verblijf in Nederland bij referente, zijn biologische moeder.
2. Bij besluit van 9 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat de gestelde identiteit van eiser noch de gestelde familierechtelijke relatie met referente aannemelijk is gemaakt. Verder is de verblijfplaats van de biologische vader onbekend en is geen toestemmingsverklaring van hem overgelegd. Gelet hierop is geen belangenafweging gemaakt, omdat deze nimmer in eisers voordeel zou kunnen uitvallen.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft zijn minderjarigheid niet aangetoond en is verder niet gebleken dat hij in het land van herkomst feitelijk tot het gezin van referente behoorde. Omdat eisers minderjarigheid, en dus ook zijn identiteit, niet kan worden vastgesteld en hij wel enige documenten heeft overgelegd, heeft verweerder eiser het voordeel van de twijfel gegeven en nader onderzoek verricht (identificerend gehoor). Echter kan uit zijn verklaringen, op zichzelf en in samenhang met wat referente heeft aangevoerd, niet worden opgemaakt wat zijn geboortedatum is, zodat zijn identiteit alsnog niet kan worden vastgesteld. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat eiser niet valt onder het jongvolwassenenbeleid en dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn moeder. Tot slot is de belangenafweging in het nadeel van eiser uitgevallen.
4. Eiser voert in beroep aan dat hij op 9 september 2016 reeds een aanvraag heeft ingediend in het kader van nareis en daarmee de nareistermijn is veiliggesteld. Ten tijde van die aanvraag heeft verweerder eisers minderjarigheid niet betwist, zodat in onderhavige procedure hiervan moet worden uitgegaan dan wel als zodanig moet worden behandeld. Verder kan eiser zijn familierechtelijke relatie met referente aantonen met een DNA-onderzoek. Van een gezinsband is in beginsel altijd sprake als het gaat om een minderjarig kind en diens ouder. Nu verweerder in dit geval van de minderjarigheid dient uit te gaan, dient hij ook van de gezinsband uit te gaan. Tot slot is de belangenafweging ten onrechte in het nadeel van eiser uitgevallen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Leeftijd van eiser
5. Eiser heeft eerder, op 9 september 2016, een aanvraag ingediend voor afgifte van een mvv in het kader van nareis. Het beroep tegen de afwijzing van die aanvraag is ongegrond verklaard [2] , waarmee dat besluit in rechte vaststaat. De onderhavige aanvraag is door eiser ingediend met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ in het kader van artikel 8 van het EVRM [3] , zodat verweerder niet gehouden is slechts hierom de ten tijde van de nareisaanvraag gestelde leeftijd van eiser aan te houden. Dat de nareistermijn is veiliggesteld, leidt niet tot een andere conclusie. Verweerder dient bij de beoordeling immers uit te gaan van de situatie zoals die op het moment van de indiening van de aanvraag is.
6. De door eiser overgelegde doopaktes zijn tijdens de aanvraagprocedure onderzocht door BD [4] . BD concludeert dat vanwege de bevindingen die opgenomen zijn in de verklaring van onderzoek en het beschikbare vergelijkingsmateriaal geen uitspraak wordt gedaan over de echtheid, opmaak en afgifte van de doopaktes. Tevens is opgemerkt door BD dat de documenten geen officieel bewijs van geboorte is. Niettemin is door het overleggen van deze doopaktes en de registratiekaart van het UNHCR [5] het voordeel van de twijfel gegeven en heeft verweerder nader onderzoek verricht middels een identificerend gehoor. Verweerder stelt terecht dat de verklaringen van eiser tegenstrijdig zijn. Zo verklaart eiser eerst dat hij op [datum] 2003 is geboren en zijn moeder dit aan hem heeft verteld. [6] Daarna verklaart eiser dat zijn moeder hem heeft verteld dat hij een verkeerde datum, namelijk 2002, heeft opgegeven bij het vluchtelingenkamp terwijl dit [datum] 2003 moet zijn. [7] Eiser wist namelijk niet wat zijn geboortedatum was toen hij zich had ingeschreven bij het UNHCR. [8] Dit is niet in lijn met zijn verklaring dat zijn moeder hem met de geboortedatum [datum] 2003 bij de kerk en op school in Eritrea heeft ingeschreven. [9] Ook is dat tegenstrijdig met zijn verklaring dat hij pas op de hoogte is gebracht van zijn geboortedatum toen zijn moeder hem dit had verteld na zijn inschrijven bij het UNHCR vluchtelingenkamp. Verder komen eisers verklaringen over zijn schoolgang ook niet overeen met de verklaringen van referente. En tot slot heeft referente verklaard dat zij op 15-jarige leeftijd is verkracht en dat daaruit eiser is voortgekomen. Ook deze verklaring komt niet overeen met de gestelde geboortedatum van eiser.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser met de overgelegde documenten en het identificerend gehoor zijn identiteit niet heeft aangetoond.
Feitelijke gezinsband
8. Verder wordt verweerder gevolgd in zijn standpunt dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser tot aan het vertrek van referente uit Eritrea feitelijk tot het gezin van referente behoorde. Verweerder heeft daaraan terecht ten grondslag gelegd dat de verklaringen die eiser en referente hebben afgelegd over de invulling van de feitelijke gezinsband en de samenwoning op relevante punten niet met elkaar overeen komen. Zo heeft referente verklaard dat eiser vanaf haar huwelijk in 2005 bij haar ouders is gaan wonen en zij haar zoon één keer per twee weken bezocht. [10] Eiser heeft daarentegen verklaard dat hij altijd bij zijn moeder is blijven wonen, tot aan haar vertrek uit Eritrea in 2016. [11] Voorts zijn tegenstrijdige verklaringen door eiser en referente afgelegd over door wie eiser is verzorgd, opgevoed en wie in zijn levensonderhoud voorzag.
Familierechtelijke relatie
9. Verweerder heeft verder terecht geconcludeerd dat de familierechtelijke relatie tussen eiser en referente niet aannemelijk is gemaakt. Verweerder heeft, zoals hiervoor is overwogen, niet hoeven uitgaan van eisers minderjarigheid, zodat eiser niet gevolgd wordt in zijn stelling dat hij gelet op zijn minderjarigheid een familierechtelijke relatie heeft met referente. Hierbij is verder van belang dat verweerder terecht de door eiser niet betwiste tegenstrijdige verklaringen van hem en referente bij zijn beoordeling heeft betrokken. Gelet hierop heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek in de vorm van een DNA-onderzoek aan te bieden, omdat een positief DNA-resultaat, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, niet zal leiden tot afgifte van de verzochte mvv.
Belangenafweging
10. Nu verweerder zicht terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers identiteit en de familierechtelijke relatie tussen hem en referente niet aannemelijk is gemaakt, heeft verweerder in dit geval geen belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM hoeven maken. [12] Zoals verweerder terecht opmerkt, behoeft in onderhavig geval de vraag of de belangenafweging deugdelijk heeft plaatsgevonden geen bespreking meer.
Conclusie
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar terecht ongegrond verklaard. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 18 juli 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Rb Den Haag (zittingsplaats Roermond) 8 april 2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:2734.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Bureau Documenten
5.United Nations High Commissioner for Refugees.
6.Rapport gehoor nareis van 22 augustus 2023, p. 4 van 20.
7.Rapport gehoor nareis van 22 augustus 2023, p. 4 van 20.
8.Rapport gehoor nareis van 22 augustus 2023, p. 4 van 20.
9.Rapport gehoor nareis van 22 augustus 2023, p. 5 van 20.
10.Verslag hoorzitting van 8 december 2022, p. 4 en 5 van 13.
11.Rapport gehoor nareis van 22 augustus 2023, p. 11 van 20.
12.ABRvS 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2145