ECLI:NL:RBDHA:2024:11611

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
C/09/667007 / FA RK 24-3775
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding naar Kaapverdië met betrekking tot ouderlijk gezag

In deze zaak betreft het een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige naar Kaapverdië in het kader van internationale kinderontvoering. De rechtbank Den Haag heeft op 23 juli 2024 een tussenbeschikking gegeven, waarin zij aangeeft onvoldoende voorgelicht te zijn om het geschilpunt over het ouderlijk gezag naar het recht van Kaapverdië te beoordelen. De rechtbank heeft besloten om nader advies in te winnen bij het Internationaal Juridisch Instituut (IJI). Dit besluit is genomen in het belang van de minderjarige, om duidelijkheid te scheppen tussen de ouders over het gezag. De vader, wonende in Kaapverdië, heeft verzocht om de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige, terwijl de moeder, wonende in Nederland, hiertegen verweer heeft gevoerd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken en de eerdere pogingen tot mediation, die niet succesvol zijn gebleken. De rechtbank heeft de zaak aangehouden tot het advies van het IJI, dat uiterlijk op 15 september 2024 moet worden ingediend. De rechtbank heeft daarbij specifieke vragen geformuleerd over het ouderlijk gezag en de betekenis van de term 'guarda' in het Kaapverdische recht. De beslissing over de teruggeleiding en de proceskosten wordt aangehouden tot na ontvangst van het advies.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG

Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-3775
Zaaknummer: C/09/667007
Datum beschikking: 23 juli 2024 (bij vervroeging)

Internationale kinderontvoering

Beschikking in het kader van het op 30 mei 2024 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,
wonende te Kaapverdië,
advocaat: mr. A.H. van Haga te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S. Scheimann te Rotterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het e-mailbericht van 6 juni 2024 van de zijde van de moeder, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 10 juli 2024 van de zijde van de vader, met bijlagen;
  • het verslag van de bijzondere curator;
  • het verweerschrift.
Op 10 juni 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vader via online videoverbinding, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld in de zittingszaal door de tolk J.M. van der Boom;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld door de tolk M.L. de Keijser;
  • [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. A.C. Olland. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Op 19 juni 2024 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen niet is geslaagd. De vader handhaaft daarom het teruggeleidingsverzoek.
Bij beschikking van deze rechtbank van 20 juni 2024 is A. van Teijlingen benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige [minderjarige] .
De voorzitter van de rechtbank heeft op 12 juli 2024 in aanwezigheid van de griffier in raadkamer met de minderjarige [minderjarige] gesproken.
Bij dat gesprek was de bijzondere curator aanwezig.
Op 16 juli 2024 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en J. Bierhoff, een tolk in de Portugese taal;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en M.D.F. Monteiro de Rosario, een tolk in de Portugese taal;
  • A. van Teijlingen, de bijzondere curator over [minderjarige] .
Digitaal is verschenen: [naam 2] , namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Namens de vader en namens de moeder zijn pleitaantekeningen overgelegd.

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht:
  • de onmiddellijke terugkeer naar Kaapverdië, maar uiterlijk op 15 juni 2024 dan wel een datum die de rechtbank juist acht, van na te melden minderjarige te bevelen, en te bepalen dat als de moeder nalaat om de minderjarige binnen de door de rechtbank te stellen termijn terug te laten keren, te bevelen dat de moeder de minderjarige op voornoemde datum dient te overhandigen aan de vader, waarbij de rechtbank dient te bepalen dat de moeder tevens het rechtsgeldig reisdocument van de minderjarige aan de vader dient te verstrekken;
  • te bepalen dat de moeder veroordeeld wordt tot voldoening van de proceskosten van de vader zijnde € 891,- + griffierecht te vermeerderen met reis- en verblijfskosten en eventuele kosten voor het aanvragen van een (voorlopig) reisdocument en de reis- en verblijfkosten van de vader en de minderjarige indien de vader de minderjarige dient op te halen om terug te keren naar Kaapverdië,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, kosten rechtens, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

  • Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van [huwelijksdatum] 2013 tot 18 december 2020.
  • Zij zijn de ouders van de nu nog minderjarige
  • De vader en de moeder hebben de Kaapverdische en Portugese nationaliteit en [minderjarige] heeft de Portugese nationaliteit.
  • De vader heeft zich gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. 240004.

Beoordeling

Rechtsmacht
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Kaapverdië zijn partij bij het Verdrag. Het Verdrag is immers per 1 januari 2023 in werking getreden in Kaapverdië.
Voor zover het Verdrag nog niet van toepassing tussen Nederland en Kaapverdië, zoals namens de moeder is aangevoerd, overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens artikel 2 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is het Verdrag tevens van toepassing in de gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst.
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
De rechtbank ziet in het bepaalde in artikel 2 en artikel 13 lid 3 van de Uitvoeringswet aanleiding de regels van het Verdrag naar analogie toe te passen. Dit neemt niet weg dat de teruggeleidingsrechter in niet door het Verdrag bestreken gevallen van internationale kinderontvoering in het algemeen de nodige ruimte heeft om, indien daartoe aanleiding bestaat, af te wijken van de verdragsregeling (zie Hof Den Haag 19 oktober 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2020).
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Niet in geschil is dat [minderjarige] onmiddellijk voor zijn overbrenging naar Nederland zijn gewone verblijfplaats in Kaapverdië had. Tussen partijen is echter wel in geschil of sprake is van gezamenlijk gezag of dat de moeder belast is met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] . Daarnaast is in geschil of de moeder toestemming van de vader had om met [minderjarige] naar Nederland te verhuizen.
Gezag
Uit de overgelegde stukken en op de zitting is het volgende gebleken.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 2013 in [plaatsnaam 1] , Kaapverdië gehuwd en op [geboortedatum] 2013 is [minderjarige] geboren in [geboorteplaats 2] , Portugal. Vervolgens is op 18 december 2020 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken door de rechtbank te [plaatsnaam 2] , Kaapverdië. In de echtscheidings-beschikking is ook een door partijen opgestelde overeenkomst met de naam “Acordo de regulação do exercicio do poder paternal” opgenomen. Of deze overeenkomst is geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand te Kaapverdië, dan wel een vergelijkbaar register, blijkt niet uit de stukken. In deze overeenkomst hebben de ouders afspraken gemaakt over [minderjarige] . Zo zijn de ouders onder meer overeengekomen dat de moeder de “guarda” (
in de door de vader meegezonden Engelse vertaling: ‘custody’)heeft over [minderjarige] .
De tekst van de overeenkomst luidt – voor zover van belang – als volgt:

“ANEXO I

SOBREACORDO DE REGULAÇÃO DO EXERCICIO DO PODER PATERnAL
(…) 1. Acordam que a guarda do referido menor,[minderjarige], fica definitivamente atribuída a Requerente/mãe (…)”
De door de vader meegezonden Engelse vertaling hiervan luidt:

“ANNEX I

AboutAGREEMENT REGULATING THE EXERCISE OF PARENTAL RESPONSABILITY
(…) 1. They agree that the custody of the said minor,[minderjarige], is definitively assigned to the Applicant/mother (…)”
Partijen verschillen nu van mening over wat de term ‘guarda’ precies inhoudt.
De moeder stelt primair dat deze bepaling in de overeenkomst inhoudt dat zij na de echtscheiding belast is met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] en dat zij daarom geen toestemming van de vader nodig had om met [minderjarige] naar Nederland te verhuizen.
De vader is het niet eens met het standpunt van de moeder. Volgens de vader hebben de beide ouders na de echtscheiding het gezamenlijke gezag behouden. Uit voornoemde bepaling in de overeenkomst volgt volgens de vader dat alleen het zorgrecht over [minderjarige] aan de moeder toekomt. De vader stelt dat het naar Kaapverdisch recht niet eens mogelijk is om in onderling overleg het gezag aan één van beide ouders toe te kennen. De moeder had daarom zijn toestemming nodig om met [minderjarige] naar Nederland te verhuizen. Die toestemming heeft de vader niet gegeven, aldus de vader.
Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank advies opgevraagd bij het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) over de uitleg van de term “guarda” naar Kaapverdisch recht. Het IJI heeft aangegeven dat, op basis van de door de rechtbank verstrekte informatie, het erop lijkt dat de ouders belast zijn met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] . Deze informatie is ook met partijen gedeeld. De vader kan zich vinden in het advies. Door de moeder is op de zitting aangevoerd dat het IJI uitgaat van de onjuiste wetsbepalingen, nu het advies gebaseerd is op wetgeving die ziet op ongehuwde ouders. Ook voert de moeder aan dat het IJI niet beschikt over de tekst van de tussen partijen gesloten overeenkomst en derhalve advies heeft verstrekt op basis van onvolledige informatie. Namens de moeder is daarom op zitting het verzoek gedaan om, voordat de rechtbank een beslissing neemt, het IJI te vragen om een of twee juridische experts in te schakelen om een legal opinion te geven over de gezagssituatie. Verder vreest de moeder dat de vader, vanwege zijn functie in Kaapverdië, invloed kan uitoefenen op het advies dat Kaapverdische experts zouden geven. Om die reden heeft de moeder de rechtbank verzocht om aan het IJI opdracht te geven om twee Portugese, in plaats van Kaapverdische, experts te benaderen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van de thans beschikbare informatie acht de rechtbank zich onvoldoende voorgelicht om het geschilpunt ten aanzien van het ouderlijk gezag naar het recht van Kaapverdië op zijn merites te beoordelen. Zij zal daarom nader advies inwinnen bij het IJI. De rechtbank is zich ervan bewust dat dit betekent dat [minderjarige] en zijn ouders langer in onzekerheid verkeren over de uitslag van deze zaak. Toch kiest de rechtbank hier in dit geval voor omdat het, niet alleen in deze zaak maar ook voor de toekomst, in het grootste belang van [minderjarige] is dat er tussen de ouders duidelijkheid bestaat over deze fundamentele vraag die hen verdeeld houdt.
De rechtbank zal de volgende vragen voorleggen aan het IJI:
Is het naar het recht van Kaapverdië mogelijk dat de ouders bij de echtscheiding middels een overeenkomst het volledige ouderlijk gezag – met inbegrip van de bevoegdheid om te beslissen waar/in welk land het kind woont – aan één van beide ouders toekennen?
Wat is de inhoud van het toe te passen recht van Kaapverdië ter zake van het ouderlijk gezag na echtscheiding, meer in het bijzonder op de volgende punten:
a) wat houdt het begrip ‘guarda’ naar het recht van Kaapverdië in?
b) is het begrip ‘guarda’ beperkt tot het uitoefenen van de zorgtaken en/of andere taken en bevoegdheden?
c) of omvat dit alle ouderlijke taken en bevoegdheden, waaronder ook de bevoegdheid om de woon- en verblijfplaats van het kind te wijzigen naar een ander land?
Zijn er aspecten die niet aan de orde zijn gekomen in de eerste onderzoeksvragen, maar wel van belang kunnen zijn voor de beslechting van het voorliggende geschil?
De rechtbank verzoekt het IJI de rechtbank uiterlijk op 15 september 2024 te rapporteren. Zodra het advies van het IJI is binnengekomen, zal de rechtbank dit aan partijen doen toekomen en hen in de gelegenheid stellen om tegelijkertijd (dus zonder kennis te nemen van de reactie van de andere partij en zonder mogelijkheid om op de reactie van de andere partij te reageren), en wel binnen twee weken, schriftelijk te reageren op de inhoud van het rapport. Daarna zal de rechtbank de zaak zonder nadere behandeling ter zitting afdoen, tenzij de rechtbank op verzoek van partijen, dan wel ambtshalve anders beslist.
De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals namens de moeder op zitting is verzocht, het IJI te verzoeken correspondenten in te schakelen, bij voorkeur uit Portugal omdat het rechtssysteem vergelijkbaar is. De rechtbank laat het aan het IJI over om te beslissen of het noodzakelijk is om een correspondent in te schakelen en zo ja, of dit een Kaapverdische of Portugese correspondent moet zijn. De rechtbank zal de (originele) echtscheidings-beschikking en de daarin opgenomen overeenkomst “Acordo de regulação do exercicio do poder paternal” naar het IJI sturen.
Toestemming?
De moeder heeft ook naar voren gebracht dat de vader het uitreisformulier zonder einddatum heeft ondertekend. Voor zover zij hiermee wil betogen dat zij toestemming van de vader heeft gekregen om naar Nederland te verhuizen, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals ook door de vader is aangevoerd, staat op dit formulier vermeld dat door de vader toestemming wordt verleend voor een reis met “vakantiedoeleinden” (en niet voor een verhuizing). Bovendien is gebleken dat de moeder de vader ten tijde van het ondertekenen van het toestemmingsformulier nog niet had op de hoogte had gesteld van haar plan om naar Nederland te verhuizen, zodat hij daar op dat moment ook nog geen toestemming voor had kunnen geven en de moeder dit ook niet uit zijn gedragingen, waaronder de toestemming voor de vakantiereis naar Portugal, had mogen of kunnen begrijpen. De rechtbank is daarom van oordeel dat van toestemming van de vader voor de verhuizing niet is gebleken.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Vooruitlopend op het advies van het IJI, zal de rechtbank daarnaast al ingaan op het verweer van de moeder dat sprake is van worteling.
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Vaststaat dat [minderjarige] sinds augustus 2023 in Nederland verblijft en dat het verzoekschrift op 30 mei 2024 is ingediend. Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van [minderjarige] naar Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of [minderjarige] in Nederland is geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van [minderjarige] te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag. Dat [minderjarige] inmiddels, zoals door de moeder is aangevoerd, zijn plekje heeft gevonden in Nederland en dat hij zowel bij de bijzondere curator als bij de rechtbank gemotiveerd heeft aangegeven dat en waarom hij graag in Nederland wil blijven en hij niet terug naar Kaapverdië wil, doet aan het vorenstaande niet af.
Slotsom
In afwachting van het rapport van het IJI zal de rechtbank iedere beslissing ten aanzien van de voorliggende verzoeken aanhouden tot na te melden pro forma datum.

Beslissing

De rechtbank:
*
verzoekt het Internationaal Juridisch Instituut de navolgende vragen te beantwoorden:
1. Is het naar het recht van Kaapverdië mogelijk dat de ouders middels een overeenkomst het volledige ouderlijk gezag – met inbegrip van de bevoegdheid om te beslissen waar/in welk land het kind woont – aan één van beide ouders toekennen?
2. Wat is de inhoud van het toe te passen recht van Kaapverdië ter zake van het ouderlijk gezag na echtscheiding, meer in het bijzonder op de volgende punten:
a) Wat houdt het begrip ‘guarda’ naar het recht van Kaapverdië in?
b) Is het begrip ‘guarda’ beperkt tot het uitoefenen van de zorgtaken en/of andere taken en bevoegdheden? Of omvat het begrip ‘guarda’ alle ouderlijke taken en bevoegdheden, waaronder ook de bevoegdheid om de woon- en verblijfplaats van het kind te wijzigen naar een ander land?
3. Zijn er aspecten die niet aan de orde zijn gekomen in de eerste onderzoeksvraag, maar wel van belang kunnen zijn voor de beslechting van het voorliggende geschil?
bepaalt dat de griffier een afschrift van de hiervoor genoemde processtukken aan het Internationaal Juridisch Instituut zal toesturen;
verzoekt het Internationaal Juridisch Instituut de resultaten van het onderzoek uiterlijk op 15 september 2024 aan de rechtbank te doen toekomen, waarna beide partijen in de gelegenheid worden gesteld om binnen twee weken schriftelijk te reageren;
*
bepaalt dat iedere verdere beslissing omtrent het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige en de proceskosten wordt aangehouden tot 15 september 2024 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, C.L. Strop en L.L. Benink, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. N.C. Gantenbein als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juli 2024.