ECLI:NL:RBDHA:2024:11599

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
NL24.18778
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van Afghaanse nationaliteit met betrekking tot geloofsgroei en risico's bij terugkeer naar Afghanistan

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser, een Afghaanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 19 augustus 2021 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de minister op 14 maart 2024 is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en vernietigt het bestreden besluit van de minister.

Eiser heeft aangevoerd dat hij is bekeerd tot het christendom en dat hij niet kan terugkeren naar Afghanistan vanwege zijn geloofsgroei en de risico's die hij loopt als Tadzjiek. De minister heeft echter de geloofwaardigheid van eisers beweringen over zijn bekering en de situatie in Afghanistan betwist. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de risico's voor terugkeerders uit het Westen en dat er nader onderzoek nodig is naar de terugkeerrisico's van asielzoekers zoals eiser. De rechtbank draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van eiser en de recente ontwikkelingen in Afghanistan.

De rechtbank wijst erop dat eiser recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten, vastgesteld op €1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Raad van State binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18778

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser is van Afghaanse nationaliteit. Hij heeft op 19 augustus 2021 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 14 maart 2024 deze aanvraag afgewezen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Dit is de zesde asielaanvraag van eiser. In de eerdere asielprocedures heeft eiser aangevoerd dat hij is bekeerd tot het christendom. Dit is door de minister niet geloofwaardig geacht.
Het asielrelaas
5. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij geloofsgroei heeft doorgemaakt. Hij is christen. Hierdoor kan eiser niet terugkeren naar Afghanistan. Ook is eiser verwesterd, omdat hij al tien jaar in Nederland verblijft. Zijn visie en benaderingen zijn veranderd, waardoor hij niet terug kan naar Afghanistan. Verder voert eiser aan dat hij in Afghanistan tot een risicogroep behoort, omdat hij Tadzjiek is. Verder heeft eiser verklaard dat hij in Afghanistan wordt gezocht wordt door de Taliban. De Taliban heeft zijn gezin in Afghanistan bezocht om eiser te zoeken. Tot slot heeft eiser gewezen op (slechte) de algemene veiligheidssituatie als gevolg van de machtsovername door de Taliban in 2021.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. Gewijzigde situatie in Afghanistan sinds de komst van de Taliban;
2. Het op grond van de afkomst/herkomst van eiser behoren tot een risicogroep;
3. Nieuw aangevoerde problemen in Afghanistan;
3. Geloofsgroei;
4. Verwestering.
6.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er op dit moment in Afghanistan een dusdanig gewijzigde en verslechterde situatie is ontstaan dat eiser enkel door zijn aanwezigheid in Afghanistan te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Verdrag of een reëel risico loopt op ernstige schade. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij, als Tadzjiek, tot een risicogroep behoort. Ten aanzien van de door eiser nieuwe aangevoerde problemen in Afghanistan stelt de minister zich op het standpunt dat deze niet geloofwaardig worden geacht, omdat eiser dit van vrienden en familie heeft vernomen en dit niet geldt als objectieve bron. Met betrekking tot de geloofsgroei overweegt de minister dat onvoldoende geloofwaardig is dat er sprake is van een dusdanige geloofsgroei of dat de weging van de elementen anders is dan verwoord in eerdere procedures. Ten aanzien van het laatste relevante element, de gestelde verwestering van eiser, stelt de minister dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat hij valt binnen een uitzondering waarbij verwestering in Nederland tot vluchtelingschap kan leiden.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen het standpunt van de minister over de nieuw aangevoerde problemen in Afghanistan. Tegen de beoordeling van de overige elementen heeft eiser wel beroepsgronden gericht. Deze zal de rechtbank hierna beoordelen.
Heeft de minister de geloofsgroei van eiser niet geloofwaardig kunnen achten?
7. Eiser betoogt dat hij als afvallige beschouwd dient te worden. Eiser heeft zich namelijk bekeerd tot het christendom. Ook hield eiser zich in Afghanistan al niet aan de islamitische wetten en richtlijn. Eiser voert verder aan dat de minister niet heeft onderbouwd waarom hij het niet geloofwaardig acht dat eiser christelijk is.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft in het bestreden besluit terecht opgemerkt dat in het voornemen uitgebreid gemotiveerd waarom de gestelde bekering en geloofsgroei van eiser niet geloofwaardig worden geacht. Eiser heeft hier niets tegen in gebracht. Om die reden heeft de minister er niet van hoeven uitgaan dat eiser gezien moet worden als een afvallige. Ten aanzien van het betoog van eiser dat de minister niet heeft onderbouwd dat hij het niet geloofwaardig acht dat eiser christelijk is, oordeelt de rechtbank dat het aan eiser is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Eiser draait hierbij ten onrechte de bewijslast om. Bovendien doet eiser hierbij een beroep op geloofsgroei, waarbij voor eiser een verzwaarde bewijslast geldt. [1]
Behoort eiser in Afghanistan tot een risicogroep?
8. Eiser betoogt dat het feit dat hij behoort tot de Tadzjieken en dat hij afkomstig is uit de regio waar het langst tegenstand is geboden tegen de Taliban, maken dat hij tot een risicogroep behoort zoals bedoeld in paragraaf C7/2.3.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) die destijds van belang was. Hij wordt namelijk geassocieerd met de voormalig Afghaanse autoriteiten, het Afghaanse maatschappelijke middenveld en de internationale gemeenschap in Afghanistan. Burgers die onder deze groep vallen lopen extra risico op gericht geweld van met name de Taliban en IS.
In dit kader voert eiser aan dat Tadzjieken in Panjshir sinds de inname van de vallei daar door de Taliban in disproportionele mate onderworpen worden aan arrestaties, surveillance en geweld. De risico’s voor Tadzjieken blijken ook uit het EUAA landenrapport Afghanistan. Ook verwijst eiser naar het Algemeen Ambtsbericht over Afghanistan van maart 2022, waaruit zou blijken dat er sprake is van wraakacties tegen leden van etnische minderheden op lokaal niveau, waaronder de Tadzjiekse burgerbevolking van Panjshir. [2] Uit dit ambtsbericht blijkt, volgens eiser, ook dat er sinds de machtsovername van de Taliban incidenten waren waarbij Talibanstrijders land en huizen innamen van gemeenschappen bestaande uit andere etnische groepen, waaronder Tadzjieken. De minister heeft zich volgens eiser ten onrechte op het standpunt gesteld dat, na de machtsovername, de Taliban Tadzjieken niet als een minderheid ziet. Bovendien worden Tadzjieken gezien als NRF aanhangers. Personen die door de Taliban verdacht worden van banden met NRF lopen een reëel risico op vervolging in Afghanistan.
8.1.
De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat het enkele feit dat eiser tot de etnische Tadzjieken behoort, niet maakt dat eiser behoort tot een risicogroep zoals bedoeld in paragraaf C2/3.2 van de Vc 2000. De minister wijst er in het bestreden besluit terecht op dat uit het ambtsberichten van juni 2023 niet blijkt dat er sprake is van grootschalige discriminatie van Tadzjieken. [3] De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat het gegeven dat Tadzjieken in zijn algemeenheid problemen kunnen ondervinden met de Taliban niet maakt dat eiser enkel om die reden te vrezen heeft. De rechtbank acht in dit kader van belang dat uit het ambtsbericht van maart 2022 blijkt dat er in de praktijk geen bewijs lijkt te bestaan voor een grootschalige geweldscampagne door de Taliban tegen etnische minderheden. [4] Het ambtsbericht uit 2022 maakt weliswaar melding van wraakacties tegen onder andere de Tadzjiekse bevolking, maar dit maakt nog niet dat alle Tadzjieken en in het bijzonder eiser als risicogroep moeten worden aangemerkt. Uit het ambtsbericht uit 2022 en de door eiser aangehaalde informatie blijkt dat deze wraakacties zich hebben voorgedaan in de Pansjhir vallei en tegen Tadzjieken die worden gezien als potentieel medestanders van de NRF. Op zitting is duidelijk geworden dat eiser niet afkomstig is uit Pansjhir, maar uit Kunduz . Verder heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Taliban hem beschouwd als potentieel medestander van NRF. Om deze reden slaagt de verwijzing naar de naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 12 april 2023 niet. [5] De vreemdeling in de door eiser aangehaalde uitspraak is namelijk afkomstig uit Baghlan, terwijl eiser afkomstig is uit Kunduz . Het enkele feit dat de rechtbank in die uitspraak heeft overwogen dat etnisch Tadzjieken niet alleen in de provincie Panjshir maar ook in aangrenzende provincies zoals Baghlan worden aangemerkt als supporters van het NRF, maakt niet dat dit ook geldt voor Tadzjieken uit Kunduz . Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij geassocieerd wordt met de voormalig Afghaanse autoriteiten, waardoor het niet inzichtelijk is waarom eiser extra risico zal lopen op gericht geweld van de Taliban en IS. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister de positie van terugkeerders uit het Westen in Afghanistan voldoende betrokken bij de besluitvorming?
9. Eiser betoogt dat de minister nader onderzoek moet doen naar de risico’s in Afghanistan voor terugkeerders uit het Westen. In dit kader verwijst eiser naar een uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 28 februari 2024. [6] Hij wijst er in dit kader verder op dat hij verwesterd is.
9.1.
De minister stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat een algemeen risico voor terugkeerders uit Europa niet aannemelijk is gemaakt. Hij wijst er in dit kader op dat er hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van 28 februari 2024 en verwijst onder meer naar hetgeen in hoger beroep is aangevoerd. Ten aanzien van de gestelde verwestering stelt de minister dat eiser niet dusdanig is verwesterd dat hij zich bij terugkeer naar Afghanistan niet zou kunnen aanpassen. Hierbij stelt de minister dat het van belang is dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt waaruit de verwestering bestaat en dat daaruit zou volgen dat een aanpassing aan de Afghaanse samenleving niet meer mogelijk zou zijn. De door eiser aangehaalde stukken zijn niet van toepassing op de specifieke situatie van eiser, omdat ze een algemeen beeld schetsen van de invloed van de Taliban op de maatschappij in Afghanistan.
9.2.
Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 28 februari 2024. In deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld kort gezegd geoordeeld dat de minister over onvoldoende informatie beschikt over de mate waarop terugkeerders uit het Westen risico lopen op problemen met de Taliban. Om die reden oordeelt de rechtbank in die uitspraak dat de minister nader onderzoek moet doen naar de terugkeerrisico’s van terugkeerders uit het Westen. Voor de motivering van dit oordeel volstaat de rechtbank met een verwijzing naar de overwegingen uit de uitspraak van 28 februari 2024. Dat er hoger beroep is ingesteld geeft vooralsnog geen aanleiding voor een ander oordeel. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat, zoals de minister op zitting ook heeft bevestigd, in hoger beroep geen sprake is van andere landeninformatie dan reeds in het beroep bij de meervoudige kamer van deze rechtbank is besproken. De rechtbank merkt op dat eiser in dit kader ook heeft gewezen op zijn gestelde verwestering. De rechtbank zal hier thans geen oordeel over geven, omdat dit gedeeltelijk samenhangt met de algemene risico’s voor terugkerende Afghanen uit het Westen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet, gelet op de aard van het gebrek, geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. De staatssecretaris zal een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag en, als hij zijn standpunt handhaaft, dit nader moeten motiveren aan de hand van onderzoek naar de terugkeerrisico’s in Afghanistan van uit Europa terugkerende asielzoekers, waarbij hij (opnieuw) rekening houdt met eisers persoonlijke omstandigheden. Verder zal hij de ontwikkelingen moeten betrekken die zich na de sluiting van het onderzoek in deze zaak hebben voorgedaan.
10.1.
Omdat het beroep gegrond is krijt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van €875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot betaling van €1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De rechtbank wijst in dit kader op Werkinstructie 2022/3, p. 20.
2.Algemeen Ambtsbericht Afghanistan, maart 2022 p. 96.
3.De minister wijst op in dit kader op het algemeen ambtsbericht juni 2023, p. 13 en 21.
4.Algemeen ambtsbericht maart 2022, p. 96.
5.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, 12 april 2023, NL23.35973 (niet gepubliceerd).
6.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, 28 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2720.