ECLI:NL:RBDHA:2024:11560

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
NL24.24018
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlengingsbesluit overdrachtstermijn asielzoeker wegens vermeend onderduiken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verlengingsbesluit van de overdrachtstermijn van een asielzoeker aan Bulgarije. De verlenging van de overdrachtstermijn met achttien maanden was gebaseerd op de veronderstelling dat de eiser ondergedoken was. De eiser had op 6 juni 2024 een brief ontvangen waarin werd meegedeeld dat de overdrachtstermijn was verlengd, omdat hij met onbekende bestemming zou zijn vertrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op de hoogte was van de geplande overdracht en dat hij zich op de dagen van de overdracht had gemeld bij de informatiebalie van het COA. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van onderduiken in de zin van de Dublinverordening, omdat de eiser niet doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten was gebleven. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep gegrond, waardoor de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser weer bij Nederland kwam te liggen. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24018

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder,
(gemachtigde: mr. J.L.K. Hu).

Procesverloop

Op 6 juni 2024 heeft verweerder aan Bulgarije bericht dat de termijn waarin eiser door Nederland wordt overgedragen, wordt verlengd tot achttien maanden vanwege onderduiken door eiser. Bij brief van 6 juni 2024 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de overdrachtstermijn is verlengd.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de brief van 6 juni 2024.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een telefonische tolk en de gemachtigde van verweerder.
Verweerder heeft op verzoek van de rechtbank op 11 juli 2024 aanvullende informatie verstrekt. Eiser heeft hier diezelfde dag op gereageerd.
Beide partijen hebben toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek op 15 juli 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 23 oktober 2023 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 15 maart 2024 heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat Bulgarije hiervoor verantwoordelijk is. Bij uitspraken van 15 mei 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. Eiser heeft geen hoger beroep ingesteld.
2. De overdracht van eiser stond gepland op 5 juni 2024. Op 6 juni 2024 is door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) geregistreerd dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken (MOB). Bij brief van 6 juni 2024 heeft verweerder aan Bulgarije bericht dat de termijn waarin eiser door Nederland wordt overgedragen, wordt verlengd tot achttien maanden, omdat eiser met onbekende bestemming zou zijn vertrokken. Bij brief van diezelfde dag heeft verweerder dit aan eiser medegedeeld. Tegen dat verlengingsbesluit heeft eiser tijdig rechtstreeks beroep ingesteld bij de rechtbank. [1]
Beoordeling door de rechtbank
3. Eiser voert in beroep aan dat de overdrachtstermijn ten onrechte is verlengd tot achttien maanden, omdat geen sprake is van een situatie waarin hij met onbekende bestemming is vertrokken of is ondergedoken. Eiser stelt dat hij niet is geïnformeerd over de gang van zaken omtrent de overdracht op 5 juni 2024, waaronder het tijdstip waarop en de plaats waar hij zou worden opgehaald. Hij is bovendien de gehele tijd aanwezig geweest op de opvanglocatie, zodat van onderduiken geen sprake kan zijn. Eiser heeft zich zelfs op de dag van de overdracht en de dag daarna nog gemeld bij de informatiebalie van het COA. Aan hem is vervolgens ten onrechte de toegang tot de opvang ontzegd.
4.1.
Uit artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat, als de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de vreemdeling over te nemen of terug te nemen komt te vervallen. De verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van die vreemdeling gaat dan over op de verzoekende lidstaat. De termijn van overdracht van de vreemdeling kan tot maximaal achttien maanden worden verlengd, als de vreemdeling onderduikt.
4.2.
In het arrest Jawo heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening zo uitgelegd dat sprake is van onderduiken wanneer een vreemdeling er doelbewust voor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht om deze overdracht te voorkomen. [2] Dat is het geval wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd, omdat de vreemdeling de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen. Verder behoudt de vreemdeling de mogelijkheid om aan te tonen dat er geldige redenen waren om de autoriteiten niet in te lichten over zijn afwezigheid en dat hij niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan die autoriteiten.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser tijdens het vertrekgesprek op 31 mei 2024 op de hoogte is gesteld van de geplande vlucht op 5 juni 2024. Tussen partijen is wel in geschil of eiser doelbewust buiten het bereik van verweerder is gebleven om zijn overdracht te voorkomen, en hij daarmee is ondergedoken in de zin van het arrest Jawo.
4.4.
Uit het verslag van het vertrekgesprek van 31 mei 2024 blijkt dat aan eiser is medegedeeld dat de vlucht naar Bulgarije stond ingepland voor 5 juni 2024, om 10:15 vanaf Schiphol en dat een COA-medewerker hem de avond voor vertrek (4 juni) zou informeren over de ophaaltijd. Hierbij is aangegeven dat eiser ook zelf bij het COA kon informeren naar de ophaaltijd. Aan eiser is op 4 juni 2024 niet medegedeeld hoe laat hij opgehaald zou worden, vanwege een storing in de systemen van het COA. Op 5 juni 2024 om 5:36 uur is het vervoer naar Schiphol geannuleerd. In het formulier van de annulering van het vervoer staat als reden: “
Niet bekend ophaallocatie”. In het Vertrekplan staat dat volgens informatie van het COA, verstrekt op 5 juni 2024 om 9:38 uur, eiser volgens de beveiliging die ochtend niet op de opvanglocatie was en dat bij een nadere controle niemand de deur van de desbetreffende kamer opendeed. Eiser is op 5 juni 2024 om 10:58 uur bij de informatiebalie in het AZC geweest waar hij heeft aangegeven dat hij de avond ervoor niet was geïnformeerd door het COA. Volgens een andere notitie in het Vertrekplan is eiser in de ochtend van 6 juni 2024 niet op zijn kamer aangetroffen. Diezelfde dag heeft eiser zich weer gemeld, maar is hij desondanks uitgeschreven door het COA en MOB gemeld.
4.5.
Uitgaande van de hiervoor weergegeven gang van zaken, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat sprake is van onderduiken in de zin van het arrest Jawo. In de eerste plaats is hiervoor van belang dat uit het formulier van de annulering van het vervoer en ook anderszins niet is gebleken wat de reden was voor de annulering van het vervoer naar Schiphol. Verweerder stelt dat normaalgesproken het vervoer wordt geannuleerd zodra de vervoerder op locatie is en de vreemdeling niet verschijnt, maar dat dit ook in dit geval is gebeurd, is niet duidelijk geworden. Daarbij wordt betrokken dat verweerder geen informatie heeft kunnen verstrekken over de ophaaltijd die met de Dienst Vervoer en Ondersteuning was afgesproken en dat daarom niet kan worden vastgesteld of de annulering van het vervoer omstreeks die tijd heeft plaatsgevonden. Nu de reden voor de annulering van het vervoer onduidelijk is gebleven, is reeds hierom niet komen vast te staan dat de overdracht niet door kon gaan door toedoen van eiser. Dat eiser die ochtend rond 9:00 uur het COA een WhatsApp-bericht heeft gestuurd met de mededeling dat hij ziek was en daarom niet naar Bulgarije overgedragen kon worden, kan daarin geen verandering brengen, omdat dit na de annulering van het vervoer heeft plaatsgevonden. In de tweede plaats vindt de rechtbank van belang dat eiser, anders dan hem was meegedeeld tijdens het vertrekgesprek, niet in de avond van 4 juni 2024 door het COA is verteld hoe laat hij zou worden opgehaald. Weliswaar is eiser er in het vertrekgesprek op gewezen dat hij hiernaar ook zelf navraag kon doen, maar de rechtbank vindt dat eiser niet kan worden tegengeworpen dat hij dat niet heeft gedaan. De gemachtigde van eiser heeft informatie overgelegd van het AZC te Leiden, waar eiser verbleef, waaruit blijkt dat de informatiebalie op 4 juni 2024 enkel geopend was van 19:00 tot 20:00 uur en op 5 juni 2024 van 10:00 tot 11:00 uur. Het is goed voorstelbaar dat eiser tussen 19:00 en 20:00 uur nog altijd wachtte op bericht van het COA. Na die tijd was het niet meer mogelijk, of op zijn minst lastiger, voor eiser om navraag te doen bij het COA. Tot slot is van belang dat eiser zich op 5 en 6 juni 2024 wel nog heeft gemeld bij het COA. Dat hij tijdens kamercontroles niet op zijn kamer is aangetroffen, doet aan het voorgaande niet af. Op basis van de stukken is niet bekend op welke tijdstippen zijn kamer is gecontroleerd. Bovendien volgt uit het Vertrekplan dat op 6 juni 2024 nog spullen werden aangetroffen in de kamer.
4.6.
Al met al heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiser zich doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten heeft gehouden om de overdracht te voorkomen. Er is daarom geen sprake van onderduiken in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft dus ten onrechte de overdrachtstermijn verlengd. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Nu de overdracht van eiser aan Bulgarije niet binnen zes maanden heeft plaatsgevonden sinds het claimakkoord van 21 december 2023, is verweerder verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. L.D. Osborne, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630. In overweging 4.1 heeft de Afdeling geoordeeld dat het verlengen van de overdrachtstermijn een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Arrest van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).