ECLI:NL:RBDHA:2024:1156

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
09.066112.23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van verleiding van minderjarige tot ontuchtige handelingen

In de zaak van de verdachte, geboren in 1997, heeft de rechtbank Den Haag op 2 februari 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het verleidend bewegen van een minderjarige, geboren in 2005, tot ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat de verdachte zich bewust was van een feitelijk overwicht op de aangeefster, die op het moment van de feiten dronken was en zich op een huisfeest bevond. De rechtbank concludeert dat het voorval spontaan plaatsvond en dat de aangeefster zelf naar de verdachte toe bewoog. De verdachte heeft wellicht lichtzinnig gehandeld, maar er is onvoldoende bewijs voor opzet in strafrechtelijke zin. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de tenlastelegging en verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, is vrijgesproken. De kosten worden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/066112-23
Datum uitspraak: 2 februari 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
Geboren op [geboortedatum] 1997 te Den Haag,
BRP-adres: [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 19 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kampen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. O.P. Kuit naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 5 december 2021 tot en met 12 december 2021, te Poeldijk, gemeente Westland door giften en/of beloften van geld en/of goed, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of misleiding, te weten door
- het aanzienlijke leeftijdsverschil en/of
- de beschonken en/of slaperige toestand, althans het verminderde bewustzijn van [slachtoffer] , [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2005, die de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen en/of van hem, verdachte, te dulden, door het (meermalen)
- betasten van en/of wrijven over en/of knijpen in de billen en/of de borst(en) en/of vagina van die [slachtoffer] ,
- brengen en/of heen en weer bewegen van (een) vinger(s) tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- proberen te leggen van de hand van die [slachtoffer] op zijn, verdachtes, penis.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Zij acht de verklaring van [slachtoffer] (hierna: aangeefster) betrouwbaar en er is voldoende steunbewijs. De verdachte heeft opzet (in voorwaardelijke zin) gehad op het bewegen van aangeefster ontuchtige handelingen van hem te dulden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf weken, waarvan zes weken voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard, met uitzondering van het volgende. De raadsman acht niet wettig en overtuigend te bewijzen dat de verdachte de borsten en de vagina van aangeefster heeft aangeraakt en dat hij met zijn vingers in haar vagina is gegaan of tussen haar schaamlippen is geweest. Hetzelfde geldt voor het verwijt dat de verdachte de hand van aangeefster op zijn penis heeft gelegd. De raadsman heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het navolgende vast.
De verdachte was samen met zijn vriendin aanwezig op een huisfeest. Aangeefster was ook op dat feest. In totaal waren er tien tot vijftien mensen aanwezig. Aangeefster en de vriendin van de verdachte waren op dat moment zestien jaar oud. De verdachte was toen vierentwintig jaar oud.
Er werd door de aanwezigen, waaronder de verdachte en aangeefster, alcohol gedronken. Aangeefster heeft verklaard binnen korte tijd veel wodka te hebben genuttigd. Als gevolg daarvan moest zij overgeven en voelde zij zich niet goed. Aangeefster is vervolgens door anderen op een matras gelegd. Enige tijd later is de verdachte samen met zijn vriendin op een naastgelegen matras gaan liggen om te gaan slapen. Op enig moment besloot de verdachte aan de andere kant van zijn vriendin te gaan liggen, omdat hij – naar eigen zeggen – niet comfortabel lag. Hierdoor kwam hij tussen zijn vriendin en aangeefster te liggen.
Het staat niet ter discussie dat er vervolgens tussen de verdachte en aangeefster fysiek contact is geweest. De verdachte heeft in elk geval meerdere malen aan de billen van aangeefster gezeten, waarbij zij naar hem toe heeft bewogen (heen en weer, van hem af en naar hem toe). De verklaringen van de verdachte en aangeefster lopen echter uiteen waar het gaat om de vraag wie met het aanraken begon en of de verdachte aangeefster ook op andere plekken heeft aangeraakt.
Zo heeft aangeefster verklaard dat de verdachte opeens aan haar zat, ook haar borsten en vagina heeft aangeraakt en dat hij haar heeft gevingerd. Aangeefster heeft verder verklaard dat de verdachte haar hand pakte en richting zijn lul trok, maar dat zij haar hand terugtrok. De verdachte heeft verklaard dat aangeefster als eerst met haar billen tegen hem aan kwam liggen. Haar billen waren ter hoogte van zijn hand. Eerst heeft hij zijn hand teruggetrokken. Vervolgens zag hij het als een uitnodiging om haar billen te betasten. Verder stelt hij geen andere lichaamsdelen te hebben betast dan de billen van aangeefster, maar kan hij niet uitsluiten dat hij in de buurt van de vagina is gekomen of deze (op haar onderbroek) heeft aangeraakt. De verdachte ontkent dat hij de hand van aangeefster naar zijn penis heeft bewogen.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op wat aan de verdachte ten laste is gelegd, gaat het in deze zaak in de kern om de vraag of de verdachte opzet heeft gehad op het bewegen van aangeefster tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen door misbruik te maken van een feitelijk overwicht. Dat overwicht zou in dit geval moeten hebben bestaan uit het leeftijdsverschil en de dronken toestand van aangeefster.
Het handelen van de verdachte is volgens rechtspraak van de Hoge Raad strafbaar als het opzet van de verdachte erop gericht was om de aangeefster te bewegen ontuchtige handelingen te plegen of te dulden. Indien de tenlastelegging, zoals hier het geval is, toegesneden is op het door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bewegen tot het dulden of het plegen van zodanige handelingen, kan het opzettelijk bewegen niet worden bewezenverklaard indien aannemelijk wordt dat — ook al had de verdachte feitelijk zodanig overwicht — hij zich niet ervan bewust was dat dit overwicht (mede) van invloed was op het door de betreffende persoon plegen of dulden van ontuchtige handelingen. [1]
Mede gelet op de verklaringen die de verdachte bij de politie heeft afgelegd, acht de rechtbank het aannemelijk dat de verdachte ten tijde van het fysieke contact met aangeefster wist dat zij dronken was en dat zij 16 of 17 jaar was. Hij was zich dus onmiskenbaar bewust van het leeftijdsverschil van 7 à 8 jaar. De rechtbank kan echter niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de verdachte zich er van bewust is geweest dat dit een feitelijk overwicht op aangeefster opleverde, laat staan dat hij zich er van bewust is geweest dat dit overwicht zodanig van invloed op haar is geweest dat zij zijn fysieke handelingen daarom duldde. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat
a. a) het voorval spontaan plaatsvond tijdens een geïsoleerd moment op een matras, zonder dat de verdachte en aangeefster tijdens of voorafgaand aan het voorval met elkaar hebben gesproken;
b) aangeefster op enig moment naar de verdachte toe heeft bewogen en dat zij zelf ook niet zo goed kan benoemen wanneer zij dat precies deed en wat de reden daarvoor was;
c) er geen aanwijzingen in het dossier zijn waaruit volgt dat het leeftijdsverschil tussen beiden enige rol heeft gespeeld bij het voorval.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte wel lichtzinnig en onachtzaam gehandeld. De verdachte had meer rekening moeten houden met de omstandigheid dat de toen zestienjarige aangeefster, mede gelet op het feit dat zij dronken was, haar wil op het fysieke contact mogelijk niet voldoende kon bepalen. Door hier onvoldoende bij stil te staan en niet de nodige terughoudendheid te betrachten is hij voorbij gegaan aan het welbevinden van aangeefster, waardoor zij is gekwetst en (mentaal) beschadigd. In strafrechtelijke zin levert dit evenwel geen opzet (al dan niet in voorwaardelijke zin) op het bewegen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen op. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken.

4.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R. Aaron, voorzitter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Ferwerda, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 februari 2024.

Voetnoten

1.HR 3 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1881.