2.2.Verzoeker heeft blijkens zijn e-mailberichten het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
e-mail 5 juli 2024 om 7:55 uur
“Beste heer, mevrouw,
In plaats van een reactie op mijn verzoek om vrijstelling (een beroep op de hardheidsclausule die al eerder werd verleend, u bekend)* ontving ik gisteren een "eerste aanmaning". Een eerste factuur heb ik nooit gezien.
De wrakingsgronden:1) De rechter bevestigde mijn verzoek van 21 maart 2024 pas op 26 juni 2024 per e-mail, waardoor ik genoodzaakt was op 20 juni 2024 een vergelijkbaar verzoek in te dienen;
2) De rechter reageert niet op mijn beroep op de hardheidsclausule, terwijl deze al eerder is gehonoreerd en mijn situatie niet is gewijzigd;
3) De rechter stuurt mij een eerste aanmaning terwijl ik de eerste factuur niet eens gezien heb.
Al deze incompetentie is voor de FC Robine de Lange-Tegelaar allemaal "normaal", maar voor de rechtsstaat in zijn algemeen en specifiek in mijn geval natuurlijk niet.
Zoals u bekend is ook de betalingstermijn van 14 dagen te kort en niet in overeenstemming met het bestuursrecht, mocht u toch willen dat ik de zaak bij de gemeente indien voor rechtsbijstand. De Awb heeft nou eenmaal andere termijnen, de briljante geesten in de polletiek hebben dat zo bedacht.
Dat "de termijn gesteld in de oorspronkelijke nota van toepassing blijft", heeft geen werking, nu ik deze nooit heb ontvangen.
Ten overvloede merk ik op dat, hoewel een rechter niet de administratie zelf uitvoert, hij/zij wel degelijk eindverantwoordelijk is voor de gang van zaken. De rechtbank, Robienepien, Dienstencentrum Rechtspraak of welke rechtersgriezel dan ook kan mij nou eenmaal niet afhouden van mijn recht op toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter: Art. 17 lid 2 Gw.
Een geschikte zaak voor een Constitutioneel Hof, als we deze hadden.
Voor nu wil ik een andere rechter die wel mijn procedure, rechtsbelang en beroep op de hardheidsclausule snapt, erkent en eerbiedigt.
De huidige beunhaas wens ik alle succes met een functie elders op diens niveau.
Vriendelijke groet,[verzoeker]
* Rb. Den Haag d.d. 2 mei 2022, #9555795, r.o. 4.1”
e-mail 5 juli 2024 om 8:16 uur:
“Ik zie dat u nu wel degelijk twee nummers voor twee aparte zaken heeft gebruikt:
Het betreffen twee verschillende voorlopige getuigenverhoren.
Als u een puinhoop maakt van uw zaak administratie, hoe verwacht u dat ik u dan mijn dossiers bij houdt? (Retorische vraag: Dat gaat mij beter af, tenzij u natuurlijk verwarring blijft creëren.)
Daarmee wordt wrakingsgrond 1 anders: U heeft pas na 3 maanden een zaak bevestigd. Dit past helaas wel in lijn met het soms helemaal niet (meer) inboeken van zaken, waar u al dan niet inmiddels mee gestopt bent (hopelijk).”
e-mail 22 juli 2024 om 8:04 uur:
“LS,
Ik heb nog steeds niet vernomen op mijn verzoek d.d. 5 juli 2024.
Daar komt bij dat ik inmiddels een "tweede aanmaning" ontving d.d. 11 juli 2024.
De wet kent het systeem van de hardheidsclausule, art. 127a lid 3 Rv.
Bovendien heb ik recht op een rechter (sic) en heb ik nog steeds geen naam gezien.
Graag ontvang ik dan ook alsnog zsm een uitnoding voor de wrakingskamer om dit toe te lichten, want de recht op toegangsystematiek is stuk als Haagse rechters de grondwet (art. 17 Gw, recht op een eerlijk proces), de wet (zojuist genoemd) en internationaal recht (art. 6 EVRM) negeren.
Mocht u mijn recht om gehoord te worden (ja, u blijft maar bezig), dan wraak ik de wrakingskamer.
Vriendelijke groet,[verzoeker] ”
3. De beoordeling