Overwegingen
Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2001] .
Eiser is eerder in bewaring gesteld, namelijk op 9 juli 2024, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. De minister heeft die maatregel opgeheven op 13 juli 2024, omdat die maatregel berustte op een onjuiste wettelijke grondslag. Eiser had namelijk geen rechtmatig verblijf. Die maatregel ligt hier niet voor. Het beroep daartegen is ingetrokken, nadat de minister de maatregel heeft opgeheven en schadevergoeding heeft aangeboden.
De rechtbank ziet zich in deze zaak voor de vraag gesteld of de onrechtmatigheid van de eerste matregel, doorwerkt in de rechtmatigheid van de maatregel van 13 juli 2024, die hier wel ter toetsing voorligt. Het uitgangspunt is dat een gebrek dat kleeft aan de eerste maatregel niet betekent dat een daaropvolgende maatregel ook onrechtmatig is (de schottentheorie). Daarop moet een uitzondering worden gemaakt in het geval van een
ernstige schending van het aan de vreemdeling toekomende recht om in vrijheid te worden gesteld als zijn bewaring onrechtmatig is1.
3. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is, omdat sprake is van een dergelijke ernstige schending. De minister heeft de maatregel pas vier dagen na het instellen van beroep omgezet naar een andere grondslag. Dat is drie dagen nadat de minister bekend had moeten zijn met de verkeerde grondslag en twee dagen na het bericht van de rechtbank. Gezien de relatieve eenvoud waarmee bovenstaande voorkomen of hersteld kon worden en het belang dat moet worden gehecht aan het legaliteitsbeginsel, is eiser van mening dat er sprake is van een ernstige schending van zijn fundamentele recht om in vrijheid gesteld te worden als zijn bewaring onrechtmatig is.
4. De minister stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een ernstige schending, zodat een doorbreking van de schottentheorie niet aan de orde is. Eiser heeft slechts enkele dagen op een onjuiste wettelijke grondslag in bewaring gezeten en er was in feite enkel sprake van een verkeerd geplaatst kruisje. De eerste maatregel is pas op 13 juli 2024 opgeheven, vanwege capaciteitsgebrek bij de betrokken instanties.
5. De rechtbank is van oordeel dat het gebrek dat kleeft aan de eerste maatregel van bewaring in dit geval wel doorwerkt in de huidige maatregel, die daardoor van meet af aan onrechtmatig is2. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser op 9 juli 2024 op een onjuiste wettelijke grondslag in bewaring is gesteld, namelijk op grond van artikel 59, eerste lid, onder b, van de Vw terwijl hij geen rechtmatig verblijf had in Nederland en dit ook niet in geding was. Pas naar aanleiding van het bericht van de rechtbank in het digitale dossier op 11 juli 2024, waarin de rechtbank heeft gevraagd waaruit het rechtmatig verblijf van eiser blijkt, heeft de minister actie ondernomen. Daarna heeft het nog twee dagen geduurd voordat de eerste maatregel van bewaring werd opgeheven, op 13 juli 2024. De maatregel heeft daardoor vier dagen op een onrechtmatige grondslag voortgeduurd, wat in strijd is met het legaliteitsbeginsel. Dat de minister heeft gezegd dat het enkel gaat om een verkeerd geplaatst kruisje kan de rechtbank niet volgen. In de huidige maatregel van bewaring zijn namelijk ook deels andere feitelijke gronden ten grondslag gelegd. De duur van de voortduring van de evidente onrechtmatigheid, van aanvang af, en de relatieve eenvoud waarmee deze onrechtmatigheid voorkomen had kunnen worden, levert naar het oordeel van de rechtbank een ernstige schending op van eisers fundamentele recht om in vrijheid gesteld te worden toen zijn bewaring onrechtmatig was. Dat het na het bericht van de rechtbank nog twee dagen heeft geduurd voordat de maatregel werd opgeheven, doordat sprake was van capaciteitsgebrek bij de instanties die gaan over de opheffing, is voor de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Integendeel. Eiser mag hier immers niet de dupe van worden en dit doet niet af aan de ernst van de schending. De beroepsgrond slaagt.
6. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 22 juli 2024.
7. Omdat het beroep gegrond is, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:885 8. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 10 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 10 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.000,-.
9. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.