In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn aanvraag op 21 oktober 2022 ingediend, en de wet vereist dat de minister binnen zes maanden beslist. Deze termijn was echter met negen maanden verlengd op basis van de WBV 2022/22. Eiser heeft de minister op 16 mei 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank heeft het beroep daarom kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft besloten dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. De rechtbank legt de minister een termijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Dit is gedaan om zowel het belang van eiser als het belang van de minister in acht te nemen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door rechter A. Skerka en is openbaar gemaakt op 8 juli 2024. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken een besluit op de aanvraag bekend te maken, en bij niet-naleving zal een dwangsom worden opgelegd.