ECLI:NL:RBDHA:2024:11418

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
NL24.25933
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van vreemdelingenbewaring en de voortvarendheid van de overdracht naar Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van vreemdelingenbewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij verweerder stelde dat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht aan Duitsland en dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht.

De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 3 juli 2024, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank overwoog dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet door eiser waren betwist en dat deze gronden, in onderling verband bezien, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser voerde aan dat de overdracht aan Duitsland te lang duurde, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de termijn van de Dublinverordening werd gerespecteerd en dat er geen onrechtmatigheid was in de maatregel van bewaring.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter F.A. Groeneveld, in aanwezigheid van griffier R. Yildiz, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25933

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Hol),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. E.G. Angela).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bewaringsgronden
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de maatregel nodig is, omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
2. Eiser heeft de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel van bewaring, en de daarop gegeven toelichtingen, niet betwist. Deze gronden, in onderling verband en samenhang bezien, kunnen naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van bewaring dragen. Er volgt namelijk uit dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Voortvarend handelen
3. Eiser voert aan dat de overdracht aan Duitsland veel te lang duurt. Eiser zit al bijna twee weken vast, terwijl het van meet af aan al duidelijk is dat eiser overgedragen moet worden aan Duitsland. Verweerder werkt volgens eiser onvoldoende voortvarend aan zijn overdracht.
3.1.
Uit het dossier blijkt het volgende. Eiser is op 22 juni 2024 om 21.40 uur in bewaring gesteld. Op 28 juni 2024 heeft verweerder een vertrekgesprek met eiser gevoerd, een claimverzoek naar Duitsland verzonden en van het Openbaar Ministerie vernomen dat er geen bezwaar bestaat tegen eisers overdracht. Op 1 juli 2024 heeft Duitsland het claimverzoek geaccepteerd en op 2 juli 2024 heeft verweerder een overdrachtsbesluit genomen.
3.2.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder op de zevende dag van eisers bewaring – die niet gepland was – is begonnen met het verrichten van handelingen (vertrekgesprek én verzending claimverzoek) ter voorbereiding van eisers overdracht. Daarmee werkt verweerder naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op dit punt (bijvoorbeeld de uitspraak van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829), voldoende voortvarend aan eisers overdracht. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat verweerder ruimschoots binnen de termijnen van artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening – waarin is bepaald dat in geval van bewaring het claimverzoek uiterlijk binnen één maand wordt verzonden en de overdracht uiterlijk binnen zes weken na het claimakkoord plaatsvindt – zit en is gebleven. De (enige) beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Slotsom beroepsgrond
4. Uit het voorgaande volgt dat eisers beroepsgrond niet leidt tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Ambtshalve toetsing
5. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Yildiz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.