ECLI:NL:RBDHA:2024:11416
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voortduren van vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar Algerije
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring die op 26 februari 2024 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.A.M. Karsten, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2024 behandeld, waarbij eiser aanwezig was met een tolk en de verweerder vertegenwoordigd was door mr. E.G. Angela.
De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 4 juni 2024. Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije meer bestaat, aangezien zijn aanvraag voor een laissez-passer op 7 maart 2024 geen reactie heeft opgeleverd. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Algerije bestaat en dat de aanvraag nog in behandeling is. Eiser heeft onvoldoende aangetoond dat hij actief meewerkt aan zijn uitzetting.
Daarnaast heeft eiser betoogd dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt in zijn uitzetting. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder voldoende stappen heeft ondernomen, ondanks de beperkte medewerking van eiser. Eiser heeft ook verzocht om een lichter middel, maar de rechtbank oordeelt dat de omstandigheden niet zijn gewijzigd en dat de belangen van de staat zwaarder wegen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.