In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Minister van Asiel en Migratie omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn aanvraag op 13 februari 2023 heeft ingediend en dat de termijn voor een beslissing op deze aanvraag zes maanden bedraagt. Deze termijn is echter verlengd met negen maanden op basis van WBV 2023/3. Eiser heeft verweerder op 14 mei 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank heeft het beroep daarom kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft besloten dat partijen niet voor een zitting worden uitgenodigd, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank heeft verweerder een termijn van zestien weken gegeven om alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Daarnaast is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50.
De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die van toepassing is op asielaanvragen voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze wet niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is openbaar gemaakt op 8 juli 2024.