ECLI:NL:RBDHA:2024:1141

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
NL23.3841
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van middelenvereiste en bijzondere omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 31 januari 2024, is het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ongegrond verklaard. Eiseres, van Azerbeidjaanse nationaliteit, had een mvv aangevraagd om bij haar echtgenoot in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op basis van het niet voldoen aan het middelenvereiste, aangezien de referent, haar echtgenoot, een uitkering ontving op grond van de Participatiewet en niet voldeed aan de voorwaarden voor het verblijfsdoel.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de referent niet over voldoende middelen van bestaan beschikte. Eiseres had betoogd dat de staatssecretaris soepeler moest omgaan met het middelenvereiste, maar de rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris de persoonlijke omstandigheden van de referent niet onterecht had genegeerd. De rechtbank wees ook het beroep op het arrest Brey van het Hof van Justitie af, omdat de referent niet als burger van de Unie kon worden aangemerkt.

Daarnaast werd het betoog van eiseres over bijzondere feiten en omstandigheden verworpen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de omstandigheden van de referent, waaronder zijn ziekte en niertransplantatie, wel degelijk had meegewogen, maar dat deze niet voldoende waren om van het beleid af te wijken. Tot slot werd het argument dat eiseres en referent gehoord hadden moeten worden, afgewezen, omdat de staatssecretaris niet verplicht was om hen te horen in bezwaar. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3841

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. Z. Abachi).

Inleiding

1. In het besluit van 25 maart 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eiseres afgewezen. In het bestreden besluit van 24 januari 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar tegen de afwijzing van de ten behoeve van eiseres ingediende mvv-aanvraag ongegrond verklaard.
1.1.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres stelt van Azerbeidjaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1983. Referent ([naam]), echtgenoot van eiseres, heeft op 19 november 2021 een aanvraag ingediend voor een mvv ten behoeve van eiseres, met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam]’.
Eiseres verblijft in Turkije.
3. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat referent niet voldoet aan het middelenvereiste, één van de voorwaarden voor het verblijfsdoel. [1] Referent ontvangt namelijk een uitkering op grond van de Participatiewet. Hij valt ook niet onder één van de vrijstellingsgronden. De afwijzing van de mvv-aanvraag is ook niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Alle omstandigheden in samenhang beoordeeld leiden namelijk tot de conclusie dat het algemeen belang van de Nederlandse overheid om de mvv-aanvraag af te wijzen zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van referent.
Stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat referent niet voldoet aan het middelenvereiste?
4. Eiseres betoogt dat referent aan het middelenvereiste voldoet. De staatssecretaris moet daar soepeler mee omgaan omdat referent onder richtlijn 2004/38 (hierna: de Verblijfsrichtlijn) valt. Referent was een hardwerkende zelfstandige die over voldoende middelen van bestaan beschikte. Ter onderbouwing van het inkomen van referent als zelfstandige heeft eiseres in beroep aangiftes inkomstenbelasting over de jaren 2016, 2017, 2018 overgelegd, en ook jaarrekeningen over de jaren 2016, 2017, 2018 en 2019. Referent moest in 2019 noodgedwongen een uitkering op grond van de Participatiewet aanvragen vanwege ziekte en een niertransplantatie. De staatssecretaris heeft met de persoonlijke omstandigheden van referent onvoldoende rekening gehouden. Eiseres verwijst hierbij nog naar het arrest van het Hof van Justitie van 19 september 2013 in de zaak Brey (hierna: het arrest Brey). [2]
4.1.
De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat referent niet voldoet aan het middelenvereiste. Op grond van artikel 3.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) moet er sprake zijn van duurzaam en zelfstandig beschikken over voldoende middelen van bestaan. Een bijstandsuitkering wordt uit de algemene middelen betaald. Daarmee is het inkomen van referent niet zelfstandig. [3] De financiële documenten die eiseres in beroep heeft overgelegd, maken dit niet anders en doen daarom niet af aan dit oordeel.
4.2.
Ook het beroep op het arrest Brey maakt het oordeel niet anders. In die zaak heeft het Hof van Justitie nadere uitleg gegeven aan artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verblijfsrichtlijn. Volgens die bepaling, voor zover hier van belang, heeft iedere burger van de Europese Unie het recht om meer dan drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven indien hij voor zichzelf en voor zijn familieleden over voldoende bestaansmiddelen beschikt om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van het socialebijstandsstelsel van het gastland. Uit de punten 63 en 64 van het arrest Brey blijkt dat een beroep op het socialebijstandsstelsel niet zonder meer betekent dat burgers van de Unie of hun familieleden een onredelijke belasting voor het socialebijstandsstelsel vormen in de zin van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verblijfsrichtlijn. De bevoegde nationale autoriteiten kunnen niet tot die conclusie komen zonder op basis van de persoonlijke omstandigheden een globale beoordeling te maken van de belasting die de toekenning van die uitkering concreet zou vormen voor het nationale socialebijstandsstelsel in zijn geheel.
4.3.
De staatssecretaris heeft zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verblijfsrichtlijn niet van toepassing is omdat gesteld noch gebleken is dat referent burger van de Unie is in de zin van die bepaling. Daarvoor is nodig dat hij de nationaliteit van een lidstaat bezit. [4] Verder faalt het betoog van eiseres op de zitting dat de staatssecretaris naar analogie ook bij toepassing van het middelenvereiste in het kader van de beoordeling van haar mvv-aanvraag rekening moet houden met de persoonlijke omstandigheden van referent. De zaak van eiseres wijkt in die zin af van de zaak Brey dat er geen sprake is van de uitoefening van vrij verkeer en verblijf van personen binnen de Europese Unie. Dat de nationale autoriteiten volgens het arrest Brey rekening moeten houden met persoonlijke omstandigheden houdt nu juist verband met die concrete situatie. Het Hof van Justitie overweegt namelijk dat de richtlijn een zekere financiële solidariteit van de staatsburgers van het gastland met die van andere lidstaten toestaat. [5] De beroepsgrond slaagt niet.
Kan eiseres vrijgesteld worden van het middelenvereiste omdat referent als werknemer of zelfstandige in de zin van het Turks Associatierecht moet worden beschouwd?
5. Eiseres betoogt dat referent is aan te merken als Turkse werknemer in de zin van artikel 6 van het Besluit 1/80 en dat aan haar daarom niet het middelenvereiste kan worden tegengeworpen. Referent heeft arbeid verricht totdat hij arbeidsongeschikt raakte wegens ziekte en een niertransplantatie. Volgens vaste rechtspraak is de arbeidsmarkt definitief verlaten als een Turkse werknemer de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of blijvend volledig arbeidsongeschikt is geworden of anderszins objectief gezien geen enkele kans maakt op re-integratie op de arbeidsmarkt. [6]
Onvrijwillige werkloosheid, zoals bij referent het geval, hoeft niet te beletten dat hij blijft behoren tot de legale arbeidsmarkt. [7]
5.1.
De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat referent geen werknemer is in de zin van artikel 6 van het Besluit 1/80. Uit Suwinet blijkt namelijk dat referent in Nederland geen arbeidsverleden heeft als werknemer in loondienst. Eiseres heeft ook niet anderszins onderbouwd dat referent als werknemer in de zin van artikel 6 van het Besluit 1/80 werkzaam is geweest. De staatssecretaris stelt zich verder terecht op het standpunt dat artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol (de zogeheten standstill-bepaling voor zelfstandigen) ook niet van toepassing is omdat referent zijn stelling dat hij werkzaam is geweest als zelfstandige niet nader heeft onderbouwd. Voor zover eiseres met de overgelegde documenten haar betoog heeft willen onderbouwen en daarmee te stellen dat referent arbeid verrichtte als zelfstandige, leidt dat ook niet tot een ander oordeel omdat hiervan in ieder geval geen sprake is op het moment dat op artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend protocol een beroep wordt gedaan. Uit de Werkinstructie 2023/1 volgt namelijk dat de Turkse zelfstandige op het moment waarop hij beroep doet op de standstill-bepaling in Nederland reële en daadwerkelijke arbeid als zelfstandige moet verrichten. Dat is niet het geval. Gelet daarop valt referent niet onder het toepassingsbereik van de standstill-bepaling. De beroepsgrond slaagt niet.
Bijzondere feiten en omstandigheden
6. Eiseres betoogt dat er sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die de staatssecretaris onvoldoende of onbegrijpelijk bij zijn beoordeling heeft betrokken. De staatssecretaris erkent enerzijds dat sprake is van een schrijnende situatie met betrekking tot de fysieke gesteldheid van referent en de niertransplantatie die hij noodgedwongen heeft moeten ondergaan. Anderzijds overweegt de staatssecretaris dat er geen bijzondere feiten en omstandigheden zouden zijn aangevoerd. Dit rijmt niet met elkaar.
6.1.
Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
6.2.
De staatssecretaris stelt zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan van de beleidsregels moet worden afgeweken. De door eiseres aangevoerde omstandigheden zijn al betrokken bij het opstellen van het beleid, waarbij dus al rekening is gehouden met de mogelijkheid dat iemand (tijdelijk) arbeidsongeschikt is. Verder heeft de staatssecretaris de genoemde omstandigheden wel degelijk meegewogen bij het nemen van het bestreden besluit en ziet daarin terecht geen reden om toepassing te geven aan artikel 4:84 van de Awb. De beroepsgrond slaagt niet.
Hoorplicht
7. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting nog betoogd dat eiseres en referent gehoord hadden moeten worden, gelet op de omstandigheden van het geval. Er is sinds de aanvraag veel tijd verstreken, eiseres is een Turkse onderdaan en in het besluit zijn de artikelen 8 van het EVRM en 4:48 van de Awb aan de orde.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat hij mocht afzien van het horen in bezwaar, omdat eiseres in bezwaar alleen (niet nader onderbouwde) feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die al zijn meegewogen in het primaire besluit. [8] Eiseres heeft geen verklaring van een arts ingebracht waaruit blijkt dat referent blijvend en volledig arbeidsongeschikt is, ondanks dat haar uitstel is verleend om dat te doen. Eiseres heeft ook niet onderbouwd dat referent blijvend niet aan de sollicitatieplicht kan voldoen. De onder 7. genoemde omstandigheden leiden op zichzelf niet tot een verplichting om eiseres te horen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 3.22, eerste lid, van het Vb 2000.
2.ECLI:EU:C:2013:565.
3.Zie ook artikel 3.73 van het Vb 2000.
4.Zie artikel 2, aanhef en eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn.
5.Zie punt 72 van het arrest Brey.
6.Het arrest van het Hof van Justitie (hierna: het Hof) van 6 juni 1995, Bozkurt, ECLI:EU:C:1995:168 en het arrest van het Hof van 10 juli 2014, Dogan, ECLI:EU:C:2014:2066.
7.Het arrest van het Hof van 18 september 2008, Altun, ECLI:EU:C:2008:744.
8.Artikel 7:3, onder b, van de Awb. Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.