ECLI:NL:RBDHA:2024:1141
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van middelenvereiste en bijzondere omstandigheden
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 31 januari 2024, is het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ongegrond verklaard. Eiseres, van Azerbeidjaanse nationaliteit, had een mvv aangevraagd om bij haar echtgenoot in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op basis van het niet voldoen aan het middelenvereiste, aangezien de referent, haar echtgenoot, een uitkering ontving op grond van de Participatiewet en niet voldeed aan de voorwaarden voor het verblijfsdoel.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de referent niet over voldoende middelen van bestaan beschikte. Eiseres had betoogd dat de staatssecretaris soepeler moest omgaan met het middelenvereiste, maar de rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris de persoonlijke omstandigheden van de referent niet onterecht had genegeerd. De rechtbank wees ook het beroep op het arrest Brey van het Hof van Justitie af, omdat de referent niet als burger van de Unie kon worden aangemerkt.
Daarnaast werd het betoog van eiseres over bijzondere feiten en omstandigheden verworpen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de omstandigheden van de referent, waaronder zijn ziekte en niertransplantatie, wel degelijk had meegewogen, maar dat deze niet voldoende waren om van het beleid af te wijken. Tot slot werd het argument dat eiseres en referent gehoord hadden moeten worden, afgewezen, omdat de staatssecretaris niet verplicht was om hen te horen in bezwaar. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.