ECLI:NL:RBDHA:2024:1140

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
NL23.37838
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 8 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Frankrijk gedaan, dat door Frankrijk is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat hij een reëel risico loopt op een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM, omdat hij vreest voor zijn leven in Liberia en geen opvang zal krijgen in Frankrijk. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er voor Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft niet aangetoond dat Frankrijk niet aan de richtlijnen voldoet en heeft geen klachten ingediend bij de Franse autoriteiten.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft dat een overdracht aan Frankrijk niet leidt tot indirect refoulement. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn asielrelaas en dat van zijn broer identiek zijn, en heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen die wijzen op een fundamenteel verschil in het beschermingsbeleid tussen Nederland en Frankrijk. De rechtbank wijst ook het argument van eiser af dat de aanwezigheid van zijn broer en zus in Nederland een reden zou moeten zijn om de asielaanvraag vrijwillig aan zich te trekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37838

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.O. Wattilete),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 januari 2024, samen met de zaak NL23.37838, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Kan voor Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
5. Eiser voert aan dat voor Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Vanwege aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvang van asielzoekers en het verschaffen van ondersteuning en faciliteiten loopt eiser een reëel risico om na overdracht aan Frankrijk in een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie terecht te komen. Eisers asielaanvraag die hij in Frankrijk heeft gedaan is al afgewezen waarna hem opvang werd ontzegd. Eiser verwacht daarom – in samenhang met de omstandigheid dat in Frankrijk 40% van de asielzoekers geen opvang krijgt [2] – dat hij geen kans maakt op opvang.
5.1.
Het betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat er voor Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. [3] In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) waar de staatssecretaris ter onderbouwing naar verwijst, is geoordeeld dat de omstandigheid dat 40% van de asielzoekers geen opvang krijgt, niet maakt dat er niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Dit betekent dat er van uitgegaan kan worden dat Frankrijk zich aan de Opvang-, Kwalificatie- en Procedurerichtlijn houdt. Als eiser van mening is dat Frankrijk dit niet doet, blijkt uit vaste rechtspraak dat eiser daarover moet klagen bij de Franse autoriteiten. Dit heeft eiser niet gedaan en niet is gebleken dat eiser dit niet zou kunnen of dat Frankrijk hem niet zou willen helpen.
Leidt een overdracht aan Frankrijk tot indirect refoulement?
6. Eiser voert aan dat een overdracht aan Frankrijk in strijd is met het non-refoulementbeginsel omdat Frankrijk een ander beschermingsbeleid hanteert. Dat Frankrijk er een ander beschermingsbeleid op nahoudt dan Nederland blijkt uit het feit dat de broer van eiser in Nederland wel een asielvergunning heeft gekregen en hun asielrelaas hetzelfde is. Eiser kan niet terugkeren naar Liberia omdat hij daar vreest voor zijn leven.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) in het arrest van 30 november 2023 heeft geoordeeld dat de lidstaat bij wie beroep is ingesteld tegen de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat, niet mag onderzoeken of er een risico op indirect refoulement bestaat bij overdracht aan die lidstaat. [4] Omdat het bestreden besluit van voor het arrest dateert heeft de staatssecretaris met het arrest van het Hof geen rekening kunnen houden. De staatssecretaris heeft in dat besluit, overeenkomstig het door de Afdeling uiteengezette beoordelingskader [5] , dat onderzoek wel verricht. De rechtbank zal daarom in dit geval beoordelen of de staatssecretaris zijn standpunt voldoende heeft gemotiveerd.
6.2.
Het betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt dat een overdracht aan Frankrijk niet leidt tot indirect refoulement. In de eerste plaats wordt overwogen dat niet is vast te stellen dat de asielrelazen van eiser en zijn broer hetzelfde zijn. Ten tweede wordt overwogen dat zelfs wanneer het standpunt van eiser gevolgd wordt dat de asielrelazen identiek zijn, dit niet de bewijsdrempel haalt die de Afdeling heeft gegeven. Om een succesvol beroep op het non-refoulementbeginsel te kunnen doen moet eiser algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in Frankrijk evident en fundamenteel verschilt van het beleid in Nederland. Daarnaast moet eiser concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit blijkt dat niet alleen het bestuursorgaan, maar ook de rechter hem niet zal beschermen tegen refoulement. [6] Eiser is hier niet in geslaagd.
Dient de staatssecretaris de asielaanvraag op grond van artikel 17 Dvo vrijwillig aan zich te trekken?
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris de asielaanvraag inhoudelijk moet behandelen omdat een overdracht aan Frankrijk van een onevenredige hardheid zou getuigen. Zijn broer en zus verblijven in Nederland en zijn broer heeft inmiddels een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen. Als eiser aan Frankrijk wordt overgedragen, wordt eiser van zijn broer en zus gescheiden met wie hij altijd samengeleefd heeft.
7.1.
Het betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat het feit dat zijn broer en zus in Nederland verblijven geen reden is om de asielaanvraag vrijwillig aan zich te trekken. De enkele aanwezigheid van familieleden is geen bijzondere omstandigheid waardoor een overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen. Indien eiser een beroep doet op artikel 8 van het EVRM is de Dublinprocedure daar niet de juiste procedure voor.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Eiser verwijst hierbij naar Asylum Information Database (AIDA) Country Report: France, Update 2022, p. 19.
3.De staatssecretaris verwijst hierbij naar ABRvS 2 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3654.
4.HvJ EU 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934, par. 140-142.
5.ABRvS 1 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4361.
6.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864, r.o. 8.3-8.4.