ECLI:NL:RBDHA:2024:1139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
NL23.38365
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris heeft de aanvraag op 4 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met internationale verdragen behandelen. Eiseres heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de staatssecretaris niet van dit beginsel kan uitgaan, ondanks haar claims over slechte opvangomstandigheden en gebrek aan rechtsbijstand in Bulgarije. De rechtbank oordeelt dat de Bulgaarse autoriteiten zich hebben gecommitteerd aan de behandeling van de asielaanvraag volgens Europese richtlijnen.

Daarnaast betoogt eiseres dat de staatssecretaris haar aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening had moeten aanvaarden, omdat de overdracht naar Bulgarije in strijd zou zijn met het recht op gezinsleven. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de belangen van het kind voldoende heeft meegewogen en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een gezinsband is die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38365

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres,

mede namens haar minderjarige kind
[naam]
(gemachtigde: mr. R.P. van Empel-Bouman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. L.E. Beket).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
Kan de staatssecretaris wat betreft Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris wat betreft Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Zij en haar minderjarige zoon zijn in Bulgarije opgepakt en in detentie geplaatst. Eiseres heeft toen geen advocaat gezien en geen gesprek gehad in het bijzijn van een tolk. Ook heeft ze geen kans gehad om haar klachten over het opsluiten aan de rechter voor te leggen. Hoewel de Afdeling op 16 augustus 2023 heeft geoordeeld dat wat betreft Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan, wijst eiseres erop dat verschillende zittingsplaatsen daarna hebben geoordeeld dat de Afdeling zich in die uitspraak niet heeft uitgelaten over het opsluiten van asielzoekers, de opvangvoorzieningen en rechtsbijstand. Deze zittingsplaatsen kwamen daarom tot het oordeel dat de staatssecretaris eerst nader onderzoek moet doen voordat hij wat betreft Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. [2] Ter onderbouwing van de slechte opvangomstandigheden verwijst eiseres naar passages uit het AIDA-rapport van 2023. [3]
5.1.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in beginsel wat betreft Bulgarije mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat dit in zijn geval anders is, dan moet hij dat aannemelijk maken. Daarvoor kan de vreemdeling bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem in Bulgarije overleggen of verklaren over zijn eigen ervaringen in Bulgarije. Maakt de vreemdeling dit voldoende aannemelijk, dan is het vervolgens aan de staatssecretaris om te motiveren dat en waarom hij desondanks van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [4]
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de staatssecretaris wat betreft Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Eiseres heeft verklaard dat ze één nacht op het politiebureau moest overnachten en daarna dertien dagen in een gesloten kamp is vastgehouden dat op een detentiecentrum leek. [5] Eiseres heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de gestelde detentie onrechtmatig was. Verder heeft eiseres haar stelling dat zij in detentie verstoken is gebleven van een tolk of rechtsbijstand niet onderbouwd. [6] Wat betreft de opvangfaciliteiten oordeelt de rechtbank als volgt. Hoewel de opvangomstandigheden, zoals blijkt uit de overgelegde informatie, zorgwekkend zijn, heeft dit niet tot gevolg dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Bulgaarse autoriteiten hebben met de aanvaarding van het terugnameverzoek toegezegd dat zij eiseres’ asielaanvraag zullen behandelen met inachtneming van de Europese richtlijnen. Voor zover eiseres vindt dat de opvangvoorzieningen onvoldoende zijn, dan kan zij daarover klagen bij de Bulgaarse autoriteiten. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor haar niet mogelijk is of dat de Bulgaarse autoriteiten eiseres niet kunnen of willen helpen.
Had de staatssecretaris het verzoek van eiseres op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich moeten trekken?
6. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris haar aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Overdracht naar Bulgarije is namelijk in strijd met artikel 3 van het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind en het recht op gezinsleven. Aan eiseres’ ex-partner, de vader van haar zoon, is namelijk in Nederland een asielvergunning verleend. Het belang van het kind is erin gelegen dat haar zoon recht heeft op verblijf bij beide ouders. In het kader van de Dublinverordening is speciale aandacht voor familierelaties. Dit ziet niet alleen op kinderen van ouders die (nog) een relatie met elkaar hebben. Ter onderbouwing van de gezinsband tussen vader en zoon heeft eiseres het rapport van het aanmeldgehoor van de vader overgelegd en kopieën van de Turkse identiteitsbewijzen van vader en zoon.
6.1.
De staatssecretaris geeft onder meer toepassing aan artikel 17 van de Dublinverordening als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van een vreemdeling van onevenredige hardheid getuigt. De staatssecretaris stelt zich in redelijkheid op het standpunt dat daar in de situatie van eiseres en haar minderjarige zoon geen sprake van is. Daarbij heeft de staatssecretaris de belangen van het kind voldoende meegewogen. Los van de vraag of de gestelde familieband tussen vader en zoon is aangetoond, heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een gezinsband is tussen vader en zoon en dat het voor het welzijn en de sociale ontwikkeling van haar zoon noodzakelijk is dat zij (samen met haar zoon) in Nederland de asielprocedure doorloopt. Daarbij heeft de staatssecretaris terecht in aanmerking genomen, dat eiseres in het gehoor heeft verklaard dat het contact tussen vader en zoon beperkt is en dat zij in het aanmeldgehoor geen opmerking heeft gemaakt over het contact tussen vader en zoon. Bovendien heeft de staatssecretaris terecht gesteld dat eiseres’ zoon vanuit Bulgarije telefonisch contact kan onderhouden met zijn vader. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiseres krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Rb Den Haag, zittingsplaats Zwolle 3 oktober 2022, CLI:NL:RBOVE:2023:3871 en Rb Den Haag, zittingsplaats Haarlem 11 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20675.
3.AIDA Country Report Bulgarije: Update 2022, april 2023.
4.Zie bv. ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042, r.o. 4-4.1.
5.P. 8 van het Verslag gehoor aanmeldfase.
6.P. 8 van het Verslag gehoor aanmeldfase.