ECLI:NL:RBDHA:2024:1137

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
NL23.30322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op grond van onvoldoende sociale en economische binding met Libanon

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2024 wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf beoordeeld. Eiseres, een 75-jarige Libanese vrouw, had een visum aangevraagd om haar zoon in Nederland te bezoeken. De minister van Buitenlandse Zaken had deze aanvraag afgewezen op 13 september 2022, en het bezwaar daartegen werd op 25 augustus 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat de minister terecht twijfels heeft over het voornemen van eiseres om Nederland tijdig te verlaten. De rechtbank stelt vast dat eiseres onvoldoende sociale en economische binding met Libanon heeft aangetoond, wat essentieel is voor de beoordeling van haar visumaanvraag. Eiseres heeft geen gezin in Libanon en haar kinderen wonen in Europa. De rechtbank oordeelt dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sociale en economische binding van eiseres met Libanon te gering is om een tijdige terugkeer te waarborgen. De rechtbank wijst ook de beroepsgrond van eiseres af dat de minister had moeten horen in de bezwaarfase, omdat er geen redelijke twijfel bestond dat haar bezwaren niet tot een ander besluit konden leiden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de visumaanvraag in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30322

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. S.T.C. Rebergen)
en

de minister van Buitenlandse Zaken

(gemachtigde: mr J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot het verlenen van een visum voor kort verblijf, met als doel familiebezoek bij [naam] (referent).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 13 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 augustus 2023 heeft de minister het bezwaar dat eiseres daartegen heeft ingesteld, ongegrond verklaard.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft haar beroepsgronden daarna aangevuld. Daarop heeft de minister nog een verweerschrift ingediend.
2. De rechtbank heeft het beroep op 28 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, mr. M.J.A. Rinkes als waarnemer van de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank, aan de hand van de beroepsgronden van eiseres, uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1948, woont in Libanon en heeft de Libanese nationaliteit. Op 1 september 2022 heeft zij verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf met als doel familiebezoek aan referent (en haar andere kinderen en kleinkinderen) in Nederland van 10 oktober tot en met 9 december 2022. Referent is de zoon van eiseres.
5. Bij het primaire besluit heeft de minister de visumaanvraag afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub ii [1] en sub iii [2] , en onder b [3] , van de Visumcode. Bij het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar tegen dit besluit kennelijk ongegrond verklaard en (alleen nog) de weigeringsgrond uit artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode van toepassing geacht.
Beoordelingskader
6. Vooropgesteld moet worden dat in het stelsel voor de beoordeling van aanvragen voor visa, dat in artikel 32 van de Visumcode is neergelegd, dwingend is voorgeschreven dat een visum wordt geweigerd als zich één of meer van de in dat artikel genoemde weigeringsgronden voordoet.
6.1.
De rechtbank toetst of de minister niet ten onrechte het bestreden besluit heeft kunnen nemen. Uit het toepasselijke Unierecht volgt dat het aan de aanvrager is om het verblijfsdoel en de tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken. Bij deze beoordeling komt de autoriteiten een ruime beoordelingsmarge toe. [4] Die beoordeling toetst de rechtbank enigszins terughoudend.
6.2.
Vaststaat dat, anders dan bij het besluit van 13 september 2022, in het bestreden besluit niet langer aan eiseres wordt tegengeworpen dat zij het doel en de omstandigheden van haar verblijf in Nederland onvoldoende heeft aangetoond en evenmin dat zij niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken. De beroepsgronden die daartegen zijn gericht, zal rechtbank daarom niet bespreken.
Het voornemen om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten
7. De minister heeft het visum geweigerd omdat eiseres haar voornemen om het grondgebied van de lidstaten tijdig, vóór de afloop van de geldigheid van het visum, te verlaten onvoldoende heeft aangetoond. Daartoe heeft de minister overwogen dat de sociale en economische binding van eiseres met Libanon onvoldoende is aangetoond dan wel gering is gebleken, waardoor een tijdige terugkeer naar Libanon onvoldoende gewaarborgd is. Het gegeven dat eiseres in 2015 een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf waarmee langdurig verblijf in Nederland werd beoogd, is een omstandigheid die bijdraagt aan die conclusie. De minister heeft het daarom onvoldoende aannemelijk geacht dat eiseres slechts kort familiebezoek in Nederland beoogt.
7.1.
Eiseres is het niet eens met het standpunt van de minister dat haar voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het visum niet kan worden vastgesteld en betoogt dat de minister dat standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd. Eiseres voert in dat verband aan dat zij zich sterk verbonden voelt met Libanon en niet wil verhuizen naar een ander land, waar zij zich ontworteld zou voelen. Met uitzondering van de jaren die zij was gehuwd, heeft zij altijd in Libanon gewoond. Los van haar kinderen woont haar familie in Libanon en speelt haar hele sociale leven zich daar af. Verder is het volgens haar logisch dat zij gelet op haar leeftijd geen eigen inkomen meer genereert, maar staat daar tegenover dat zij zich financieel gezien al jaren weet te redden. Volgens eiseres is gelet hierop sprake van een zodanige sociale en/of economische binding met Libanon dat een tijdige terugkeer voldoende is gewaarborgd. Ook voert eiseres in dit verband aan dat gebleken is dat referent een betrouwbare referent is die de juiste juridische procedures volgt en dat zij referent in het verleden regelmatig met gebruikmaking van een visum heeft bezocht toen hij in de Verenigde Arabische Emiraten woonde en zij altijd tijdig is teruggekeerd naar Libanon. In dat verband heeft eiseres foto’s van haar paspoort overgelegd met daarin de verschillende visa en in- en uitreisstempels.
7.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Bij de beoordeling of redelijke twijfel bestaat over het voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum laat de minister zich mede leiden door de intensiteit van de sociale en de economische binding van een aanvrager met het land van herkomst. Al naar gelang de sociale en/of economische binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de aanvrager om tijdig terug te keren toe- of afnemen. De rechter toetst dit oordeel van de minister enigszins terughoudend. Het is bovendien aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat de sociale en/of economische binding zodanig is dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat een tijdige terugkeer gewaarborgd is.
7.2.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft betwist dat zij geen sociale band met Libanon heeft voor wat betreft een eigen gezin waarvoor zij de verantwoordelijkheid draagt. Eiseres is namelijk 75 jaar oud, gescheiden en al haar kinderen en kleinkinderen wonen in Europa. Ook heeft zij niet bestreden dat niet is gebleken dat zij de zorg heeft voor (directe) familieleden of in staat zou zijn hen te onderhouden en er geen zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen bestaan die haar zouden dwingen tijdig naar Libanon terug te keren. Evenmin heeft eiseres betwist, en bovendien zelf verklaard, dat zij niet economisch actief is in Libanon. Verder is zij niet gemotiveerd ingegaan op de overwegingen in het bestreden besluit dat niet is aangetoond dat de erfenis van haar ouders waarvan zij stelt te leven op de bankrekening van haar en/of van haar broer staat. Bovendien heeft eiseres niet betwist dat geld op een bankrekening of het ontvangen van gelden van familieleden niet zonder meer leidt tot het aannemen van een zodanige economische binding met het land van herkomst dat zij gehouden zou zijn tijdig het Schengengebied te verlaten. Gelet op deze omstandigheden, in samenhang bezien, heeft de minister zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de sociale en economische binding van eiseres met Libanon te gering is, althans onvoldoende is, om een tijdige terugkeer naar Libanon redelijkerwijs gewaarborgd te achten. Dit standpunt heeft de minister voldoende deugdelijk gemotiveerd. Dat het volgens eiseres logisch is dat zij, gelet op haar hoge leeftijd en echtscheiding, in Libanon geen gezinsleden meer heeft die direct van haar afhankelijk zijn en zij daar niet werkt en dat haar hele sociale leven zich in Libanon zou afspelen, doet daaraan – wat daar ook van zij – niet af. Ook niet als, ondanks dat de minister de verklaringen in een eerder ten behoeve van eiseres gevoerde mvv-procedure daaraan tegenstrijdig acht, ervan wordt uitgegaan dat eiseres sinds 1998 weer, of haar hele leven al, in Libanon woont. Hoewel enige worteling en binding met Libanon dan niet kan worden ontkend, maakt dat de feitelijke situatie voor wat betreft de sociale en economische binding van eiseres aan Libanon zoals die voor de beoordeling van deze aanvraag relevant is niet anders. Eiseres heeft bovendien niet bestreden dat de omstandigheid dat voor haar in 2015 een aanvraag is ingediend met het oog op het verkrijgen van een reguliere verblijfsvergunning in Nederland bijdraagt aan de twijfel van de minister over de door haar opgegeven verblijfsduur en daarmee haar tijdige terugkeer naar Libanon. Over het door eiseres aangevoerde dat zij in het verleden meermaals op grond een visum op bezoek is geweest bij referent in de Verenigde Arabische Emiraten en zij altijd voor de afloop van de geldigheid van het visum is teruggekeerd naar Libanon, heeft de minister zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat die omstandigheid niet de ontstane twijfel aan de tijdige terugkeer van eiseres kan wegnemen omdat dat weinig zegt over de vraag of eiseres ook na familiebezoek in Nederland tijdig zal terugkeren naar Libanon. Verder heeft de minister weinig waarde hoeven hechten aan de stelling van eiseres dat referent een betrouwbare referent is die de juiste juridische procedures volgt omdat dit de eerste keer is dat hij een verblijfsprocedure als referent voert. Hoewel de rechtbank begrijpt dat referent graag ziet dat eiseres hem en zijn andere familieleden in Nederland komt bezoeken en dat het voor hen wellicht lastig is naar Libanon af te reizen, komt daaraan en aan zijn verklaring dat hij er zeker van is dat eiseres tijdig naar Libanon zal en wil terugkeren in dit verband niet de waarde toe die hij daaraan graag gehecht wil zien.
7.2.2.
De rechtbank volgt eiseres er verder niet in dat in de omstandigheid dat de minister haar voor het eerst in het bestreden besluit ermee confronteert dat sprake is van een verschil in verklaringen tussen de eerdere mvv-procedure en deze visumprocedure voor wat betreft de verblijfplaats van eiseres in 2015/2016, waarmee onduidelijkheid is ontstaan over de periode die eiseres weer in Libanon woonachtig is, een zorgvuldigheidsgebrek is gelegen dat zou moeten leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Zoals hierboven uiteengezet, heeft de minister zich ook als ervan wordt uitgegaan dat eiseres haar hele leven in Libanon zou hebben gewoond, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres haar voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór de afloop van de geldigheid van het visum onvoldoende heeft aangetoond. Bovendien ziet de rechtbank in de betreffende overweging in het bestreden besluit – wat ook zij van de juistheid van de in de mvv-procedure verstrekte informatie – geen dragende overweging voor die conclusie.
Hoorplicht
8. Eiseres betoogt dat het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard. De minister kon volgens haar niet afzien van het horen van haar en referent in de bezwaarfase omdat van een situatie waarbij er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het aangevoerde in bezwaar niet tot een ander standpunt kon leiden dan in het primaire besluit, geen sprake was. Daartoe voert zij met name aan dat de minister haar in het bestreden besluit confronteert met een verschil in verklaringen tussen de eerder voor haar ingediende mvv-aanvraag en de onderhavige visumprocedure over haar verblijfsplaats in 2015/2016. Voordat de minister deze tegenstrijdigheid aan haar kon tegenwerpen, had hij haar in bezwaar in de gelegenheid moeten stellen daarop te reageren. Ter onderbouwing daarvan verwijst eiseres naar rechtbankuitspraken van 6 december 2022 [5] en van 24 mei 2023 [6] en naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022. [7]
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister mag slechts van het horen in bezwaar afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. [8] Volgens rechtspraak is het horen van een vreemdeling in bezwaar het uitgangspunt en moet terughoudend worden omgegaan met uitzonderingen op de hoorplicht. [9] Aan het uitgangspunt dat een vreemdeling in bezwaar wordt gehoord, komt bijzonder belang toe in bijvoorbeeld de situatie waarin een vreemdeling in de bezwaarfase nog niet alle relevante informatie en bewijsstukken heeft overgelegd die van hem worden verlangd, of de situatie waarin er - om welke reden dan ook - nog onduidelijkheden over het te beoordelen feitencomplex bestaan. Het komt in die situaties bijzonder belang toe, omdat er veel omstandigheden denkbaar zijn die meebrengen dat een vreemdeling niet alle verzochte informatie kan overleggen en dat met een gehoor deze verzochte informatie boven tafel kan komen of gerezen problemen kunnen worden opgelost.
8.1.1.
Gelet op het primaire besluit en wat eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, ook bezien vanuit de hiervoor genoemde gezichtspunten, is de rechtbank van oordeel dat de minister in dit geval redelijkerwijs tot de conclusie kon komen dat het bezwaar ongegrond was, zonder eiseres of referent in de gelegenheid te stellen daarover te worden gehoord. Daartoe vindt de rechtbank met name relevant dat de minister zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat gelet op de sociale en economische omstandigheden waaronder eiseres in Libanon verblijft, ook als de geconstateerde tegenstrijdigheid in verklaringen over de verblijfplaats van eiseres en daarmee de periode dat zij weer in Libanon zou wonen buiten beschouwing wordt gelaten, sprake is van redelijke twijfel over haar voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóor het verstrijken van de geldigheid van het gevraagde visum. Bovendien, zoals ook hiervoor overwogen, is niet gebleken dat aan de geconstateerde tegenstrijdigheid in verklaringen over de verblijfplaats van eiseres bij de beoordeling van het vestigingsrisico een doorslaggevend gewicht is toegekend. De kern van de reden waarom de visumaanvraag van eiseres is afgewezen, is gelegen in de mate van sociale en economische binding die zij met Libanon heeft, en daaraan gekoppeld de twijfel over het voornemen om tijdig naar Libanon terug te keren. Op voorhand was er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk dat de bezwaren die daarop zagen niet konden leiden tot een andersluidend besluit.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een visum voor kort verblijf in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Doel en omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet aangetoond.
2.Niet aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken of in de mogelijkheid te verkeren deze middelen legaal te verkrijgen.
3.Redelijke twijfel over het voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
4.Zo blijkt uit HvJEU 19 december 2013, Rahmanian Koushkaki tegen Bundesrepublik Deutschland, ECLI:EU:C:2013:862.
5.Rb Den Haag, zp. Middelburg, 6 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13368
6.Rb Den Haag, zp. Utrecht, 24 mei 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8239.
7.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
8.Dit volgt uit artikel 8:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
9.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.