ECLI:NL:RBDHA:2024:11256

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
09/258439-21 en 09/164912-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak opzettelijk aanwezig hebben harddrugs, veroordeling voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a Opiumwet en witwassen. Overschrijding redelijke termijn.

Op 19 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag] 1971 in de Dominicaanse Republiek. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, voorbereidingshandelingen voor de productie van verdovende middelen en witwassen. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting, gehouden op 5 juli 2024, de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De tenlastelegging bestond uit twee dagvaardingen, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het beschikbaar stellen van haar woning voor de productie van drugs en het voorhanden hebben van cocaïne en MDMA. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden verklaard schuldig aan het opzettelijk aanwezig hebben van de verdovende middelen, omdat niet kon worden vastgesteld dat zij wetenschap had van de aanwezigheid daarvan. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van dit feit. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan de voorbereidingshandelingen en het witwassen van geldbedragen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, die meer dan twaalf maanden bedroeg. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 278 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren. De rechtbank heeft ook een bedrag van € 2.000,- niet verbeurd verklaard, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en haar verslavingsproblematiek.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/258439-21 en 09/164912-21 (ttz.gev.)
Datum uitspraak: 19 juli 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek),
verblijfadres [adres 1], [postcode 1] te [woonplaats],
adres van inschrijving: [adres 2], [postcode 2] te [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 5 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Tuinenburg en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw mr. L.A. Versteegh naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De dagvaarding van zaak met parketnummer 09/164912-21 wordt hierna genoemd dagvaarding I. De dagvaarding van zaak met parketnummer 09/258439-21 wordt hierna genoemd dagvaarding II. Dagvaarding I is gewijzigd op de terechtzitting van 27 september 2021. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging van dagvaarding I is als bijlage I aan dit vonnis gehecht, evenals de tekst van dagvaarding II.
In het kort komt het strafrechtelijk verwijt aan de verdachte erop neer dat zij zich zou hebben schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen in verband met het beschikbaar stellen van haar woning voor de productie van verdovende middelen, het voorhanden hebben van cocaïne en MDMA, en het witwassen van geldbedragen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van dagvaarding I(
09/164912-21) en
dagvaarding II (09/258439-21)
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van dagvaarding I(
09/164912-21)
Ten aanzien van feit 1 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van dagvaarding II (09/258439-21)
Ten aanzien van het ten laste gelegde zijn de bedragen van in totaal € 11.544,36 die zijn overgemaakt naar de Dominicaanse Republiek niet van misdrijf afkomstig. Voor het overige bedrag refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Vrijspraak
Dagvaarding I (09/164912-21), feit 2
Onder feit 2 is ten laste gelegd dat de verdachte opzettelijk ongeveer 4.791,2 gram cocaïne en/of ongeveer 406,3 gram MDMA, althans een hoeveelheid cocaïne en/of MDMA, aanwezig heeft gehad. Voor de vraag of de verdachte opzettelijk artikel 2 onder C van de Opiumwet heeft overtreden is vereist dat:
a. de verdovende middelen zich in de machtssfeer/beschikkingsmacht van de verdachte bevonden en;
b. de verdachte de wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen.
Voor wat betreft het eerste vereiste geldt dat de verdachte de feitelijke macht over de verdovende middelen moet kunnen uitoefenen. Daarbij is niet doorslaggevend aan wie die verdovende middelen toebehoren en evenmin hoeft sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van die verdovende middelen. Voor wat betreft het tweede vereiste geldt dat die wetenschap – het opzet – ook kan worden ingevuld in de vorm van voorwaardelijk opzet, waarbij de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het aanwezig hebben van de verdovende middelen heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne en MDMA, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Weliswaar zijn de verdovende middelen in haar woning aangetroffen maar niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid daarvan. De verdovende middelen zijn namelijk in een slaapkamer in een afgesloten inpandige kast aangetroffen. Hierover heeft de verdachte verklaard dat een man in haar woning, in die kamer, verbleef die haar had voorgesteld om daar verdovende middelen te maken tegen betaling van 1.000 euro per keer. Dat is in totaal drie keer gebeurd maar de verdachte mocht daarbij niet aanwezig zijn. Wel heeft ze twee keer 1.000 euro ontvangen. Op enig moment was deze man vertrokken. De verdachte heeft verklaard dat deze man nog een sleutel had van haar woning en zij daarom bang was de overgebleven goederen weg te gooien. Deze verklaring past in de door de politie aangetroffen situatie. Bovendien was noch de cocaïne, een zak naar aceton ruikende vochtige substantie, noch de MDMA, een zakje poeder, als zodanig eenvoudig herkenbaar als verdovende middelen. De rechtbank vindt daarbij verder van doorslaggevende aard de verklaring van de verdachte dat zij op het moment dat de verdovende middelen in haar woning zijn gevonden, verslaafd was en zij – indien zij geweten had van de aanwezigheid – deze verdovende middelen zou hebben verkocht om haar verslaving te kunnen bekostigen. Daarmee, het geheel in ogenschouw genomen, is naar het oordeel van de rechtbank niet buiten gerede twijfel vast komen te staan dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van dagvaarding I(
09/164912-21), feit 1
De verdachte heeft het feit bekend en daarna niets anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw van dit feit geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal voor dit feit volstaan met een opgave van bewijsmiddelen (in bijlage II) als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van dagvaarding II (09/258439-21)
Onder dagvaarding II is ten laste gelegd dat de verdachte een bedrag van € 29.447,36 heeft witgewassen. Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat komt vast te staan dat het desbetreffende voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”. Daaronder valt ook de situatie dat het niet anders kan dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen (HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352).
Uit financieel onderzoek van de politie (bijlage II, onder 4) blijkt dat de verdachte via Money Transfers geldbedragen heeft overgemaakt voor een bedrag van € 28.457,36 en een bedrag van € 990,- heeft ontvangen en dat deze bedragen niet te verklaren zijn vanuit de legale inkomsten van de verdachte.
Voor de bedragen die naar de Dominicaanse Republiek zijn overgemaakt, in totaal € 11.544,26, heeft de verdachte verklaard dat zij als poetsvrouw heeft gewerkt en het daarmee verdiende geld (deels) aan haar familie in de Dominicaanse Republiek heeft overgemaakt. Ook namens andere familieleden heeft de verdachte geld overgemaakt aan haar familie in de Dominicaanse Republiek. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte daarmee een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van de overgemaakte geldbedragen naar de Dominicaanse Republiek. De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte niet onaannemelijk, ook omdat het telkens om kleinere geldbedragen gaat. Deze verklaring van de verdachte over de herkomst van de geldbedragen is niet weerlegd, terwijl de verdachte hierover heeft verklaard op 7 september 2021 (bijlage II, onder 5). Om die reden kan niet worden geconcludeerd dat het bedrag van € 11.544,26 uit enig misdrijf afkomstig is.
Voor de overige bedragen van in totaal € 17.903,- heeft de verdachte bij de politie (zie bijlage II, onder 5) en ter terechtzitting verklaard dat zij het geld voor onbekend gebleven personen heeft overgemaakt, geen vragen over het geld heeft gesteld en zelf € 100,- kreeg. De verdachte heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat geld van misdrijf afkomstig is.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de bij dagvaarding I (
09/164912-21) feit 1 en dagvaarding II (
09/258439-21) ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van dagvaarding I(
09/164912-21) feit 1:
zij op 23 juni 2021 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten,
- het opzettelijk bewerken van cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
en
- voorwerpen
enstoffen, voorhanden heeft gehad, waarvan zij, verdachte en/of haar mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door haar woning gelegen aan de [adres 3] beschikbaar te stellen en aldaar de navolgende voorwerpen aanwezig te hebben:
- 40,4 gram kaliumpermanganaat en
- ongeveer 145 liter vervuilde aceton en
- meerdere jerrycans (met chemicaliën) en wasteilen en emmers en
- meerdere heaters en
- meerdere dompelaars en
- meerdere roerstokken en
- diverse perslogo’s (waaronder enkele perslogo’s met resten cocaïne) en meerdere onderdelen van persmallen en
- crepe papier en stukken wit doek, telkens met resten cocaïne en
- een tafelweegschaal en
- 7 flessen gootsteenontstopper en meerdere flessen schoonmaakmiddelen en
- een hoeveelheid versnijdingsmiddel;
Ten aanzien van dagvaarding II (
09/258439-21):
zij op tijdstippen in de periode 6 juli 2027 tot en met 17 februari 2021 in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander, telkens (contante) geldbedragen (totaal € 17.903,- euro)) voorhanden heeft gehad, terwijl zij telkens wist dat die voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van één jaar vanwege de overschrijding van de redelijke termijn en verbeurdverklaren van een bedrag van € 2.000,-. De verdachte heeft namelijk verklaard dat zij dit bedrag betaald heeft gekregen voor het ter beschikking stellen van haar woning voor het maken van drugs.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening moet worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. De raadsvrouw heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf bepleit gelijk aan de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en een taakstraf. De raadsvrouw geeft aan dat de verdachte zich niet verzet tegen verbeurdverklaren van het bedrag van € 2.000,-.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft tegen betaling haar woning beschikbaar gesteld aan een onbekend gebleven persoon om aldaar verdovende middelen, naar later bleek cocaïne, te bewerken. Met haar handelen heeft de verdachte voor omwonenden een gevaarlijke situatie gecreëerd. Het bewerken van verdovende middelen gaat gepaard met brandbare en giftige stoffen. Door haar handelen is de verdachte medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van en de handel in harddrugs veroorzaken. Het is algemeen bekend dat het gebruik van deze drugs een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormt en kan leiden tot een verslaving aan het gebruik daarvan. Bovendien leiden de handel in en het gebruik van deze drugs tot vele vormen van criminaliteit, waaronder delicten die harddrugsgebruikers plegen om aan hun drugs te kunnen komen, maar ook delicten tussen handelaren en producenten onderling.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen. Witwassen tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan en vormt daarmee een ernstige bedreiging voor de legale economie. Met haar handelen heeft de verdachte eraan meegewerkt dat de opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken. Daardoor wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd.
De verdachte heeft bij het begaan van deze feiten kennelijk alleen oog gehad voor haar eigen financieel gewin en zich van de belangen van de maatschappij niets aangetrokken. De verdachte heeft aangegeven dat zij tijdens het plegen van deze strafbare feiten verslaafd was aan onder andere cocaïne. Met het verkregen geld heeft de verdachte haar verslaving bekostigd.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 juni 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte laatstelijk in 2008 is veroordeeld voor een strafbaar feit. Dit is niet van invloed op de strafoplegging in deze zaak.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 8 november 2021, waaruit volgt dat sprake is van verslavingsproblematiek. Uit het rapport blijkt eveneens dat de verdachte door onderhavige kwestie uit haar woning is gezet.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat zij sinds drie jaar geen drugs meer gebruikt en alleen af en toe nog alcohol drinkt. Uit de ter terechtzitting overgelegde stukken blijkt dat de verdachte momenteel over een baan en inkomen daaruit beschikt en bij haar stiefdochter woont. Aldus lijkt het erop dat de verdachte zich inspant om haar leven op de rit te krijgen en te houden.
Redelijke termijn
Bij de bepaling van de zwaarte van de straf neemt de rechtbank tot uitgangspunt de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd. Een omstandigheid die van invloed is op de duur van de op te leggen straf is het tijdsverloop. Hiermee houdt de rechtbank als volgt rekening.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de invloed van de verdediging op het procesverloop.
In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op 23 juni 2021, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Zij kon in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen haar strafvervolging zou worden ingesteld. De termijn eindigt met het wijzen van dit vonnis op 19 juli 2024. Hieruit volgt dat de termijn waarbinnen de verdachte had moeten worden berecht met in totaal ruim twaalf maanden is overschreden. Het voorgaande betekent dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank ziet daarin aanleiding om een korting op de op te leggen straffen toe te passen.
De op te leggen straffen
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd. Voor de voorbereidingshandelingen voor het maken van drugs door het beschikbaar stellen van een woning neemt de rechtbank twaalf maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf tot uitgangspunt. Uitgangspunt voor het witwassen van een bedrag van € 17.903,- is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, met name dat de verdachte inmiddels haar leven op de rit heeft, zal de rechtbank voor een gedeelte van de onvoorwaardelijke straf een taakstraf opleggen. Zoals hiervoor overwogen, zal de rechtbank tot slot een korting toepassen, namelijk een korting van ongeveer 15%, op de op te leggen straf in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank geen geldbedrag van € 2.000,- verbeurdverklaren. De rechtbank vindt hiervoor redengevend dat de door de verdachte gepleegde feiten inmiddels drie jaar geleden hebben plaatsgevonden, de verdachte destijds verslaafd was aan harddrugs, het verkregen geld naar eigen zeggen aan drugs heeft besteed en thans over een gering inkomen beschikt.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank acht, alles afwegende een gevangenisstraf van 278 dagen passend en geboden met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis, passend en geboden.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

Aangezien de verdachte ter terechtzitting afstand heeft gedaan van alle goederen die op de beslaglijst in de zaak met parketnummer 09/164912-21 (aan dit vonnis gehecht als bijlage III) vermeld staan, rust daar geen beslag meer op en heeft de rechtbank daarover geen beslissing meer te nemen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 10 a van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I (
09/164912-21) onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I (
09/164912-21) onder 1 en de bij dagvaarding II (
09/258439-21) ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I (09/164912-21) onder I:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander gelegenheid tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
ten aanzien van dagvaarding II (09/258439-21):
medeplegen van witwassen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
278 (TWEEHONDERDACHTENZEVENTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
180 (HONDERDTACHTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte ook tot een taakstraf voor de tijd van
200 (TWEEHONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
100 (HONDERD) DAGEN;
ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen heeft de veroordeelde afstand gedaan;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. T.A.B. Mentink, voorzitter,
mr. E.C. Kole, rechter,
mr. Y.M.H. de Groot, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Molenaar, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juli 2024.
Bijlagen:
I. Tekst tenlasteleggingen 09/164912-21 en 09/258439-21
II. Bewijsmiddelen
III. Lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen met strafrechtelijk beslagtitel.
Bijlage I
Tenlastelegging 09/164912-21 (dagvaarding I)
1
zij op of omstreeks 23 juni 2021 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan zij, verdachte en/of haar mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door haar woning (gelegen aan de [adres 3]) beschikbaar te stellen en/of (aldaar) de navolgende voorwerpen aanwezig te hebben:
- ongeveer 4791,2 gram cocaïne en/of
- ongeveer 406,3 gram MDMA en/of
- 40,4 gram kaliumpermanganaat en/of
- ongeveer 145 liter vervuilde aceton en/of
- meerdere jerrycans (met chemicaliën) en/of wasteilen en/of emmers en/of
- meerdere heaters en/of
- meerdere dompelaars en/of
- meerdere roerstokken en/of
- diverse perslogo’s (waaronder enkele perslogo’s met resten cocaïne) en/of meerdere onderdelen van persmallen en/of
- crepe papier en/of stukken wit doek, telkens met resten cocaïne en/of
- een tafelweegschaal en/of
- 7 flessen gootsteenontstopper en/of meerdere flessen schoonmaakmiddelen en/of
- een hoeveelheid versnijdingsmiddel(en);
2
zij op om omstreeks 23 juni 2021 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4791,2 gram cocaïne en/of ongeveer 406,3 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Tenlastelegging 09/258439-21 (dagvaarding II)
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 6 juli 2027 tot en met 17 februari 2021 te ’s-Gravenhage en/of Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) van één of meerdere voorwerpen (contante geldbedragen (totaal 29.477,36 euro))
- de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of
dit voorwerp c.q. deze voorwerpen
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij (telkens) wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
Bijlage II: gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021175397, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag Centrum, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 466).
Tenlastelegging 09/164912-21 (dagvaarding I)
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 5 juli 2024.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 24 juni 2021 (p. 96-100).
Tenlastelegging 09/258439-21 (dagvaarding II)
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
3. De bekennende verklaring van de verdachte tot het bedrag van € 17.903,- , afgelegd op de terechtzitting van 5 juli 2024.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 juli 2021, inclusief bijlage (p. 215-222).
5. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 7 september 2021 (p. 225-231).
Bijlage III
Lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen met strafrechtelijk beslagtitel
Voorwerpen
1. STK Telefoontoestel (Omschrijving: 2610335, zilver, merk: IPhone 6)
2 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: 2610357, paars, merk: IPhone 11)
3 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: 2610360, zwart, merk: Nokia)
4 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: 2610363, wit, merk: Samsung)
5 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: 2610374, blauw, merk: Nokia)
6 4,62 KG Verdovende Middelen (Omschrijving: 2610364)
7 100 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: 2610366)
8 615 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: 2610367)
9 305 GR Verdovende Middelen-09-164912-21/100271846-BL2101 Ketamine (Omschrijving: 2610369)