ECLI:NL:RBDHA:2024:11251
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf en schending van de hoorplicht
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 15 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf beoordeeld. De minister van Buitenlandse Zaken had de aanvraag op 19 april 2023 afgewezen, omdat niet aan alle voorwaarden was voldaan. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd op 15 februari 2024 door de minister kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2024 behandeld, waarbij de referent en de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister de hoorplicht heeft geschonden. Eiser is niet in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt mondeling toe te lichten, wat in strijd is met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar, en dat de minister daarom niet van het horen had mogen afzien. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is benadrukt dat de hoorplicht terughoudend moet worden toegepast.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de minister binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen, waarbij eiser alsnog gehoord moet worden. Daarnaast moet de minister een dwangsom van € 1.442,- betalen, omdat hij te laat heeft beslist op het bezwaar. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten van € 1.750,- en het griffierecht van € 187,- moet door de minister worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.