ECLI:NL:RBDHA:2024:11246

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
NL24.22659
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van een asielaanvraag van een minderjarige vreemdeling met internationale bescherming in Litouwen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag. Eiser, een Syrische minderjarige, heeft op 17 mei 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister heeft deze aanvraag op 23 mei 2024 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser sinds 11 januari 2022 internationale bescherming geniet in Litouwen. De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk.

De rechtbank concludeert dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld door te lang te wachten met het onderzoeken van de status van eiser in Litouwen. De rechtbank benadrukt dat bij de beoordeling van asielaanvragen van minderjarigen de belangen van het kind voorop moeten staan. Eiser heeft slechts een half jaar in Litouwen verbleven en de minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het redelijk is om eiser terug te sturen naar Litouwen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat de minister een nieuw besluit moet nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de belangen van eiser als minderjarige.

De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van voortvarendheid in asielprocedures, vooral voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen, en de noodzaak om zorgvuldig onderzoek te doen naar de omstandigheden van hun eerdere verblijf in andere lidstaten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22659

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister,
(gemachtigde: mr. B. Wezeman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft op 17 mei 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 23 mei 2024 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser sinds 11 januari 2022 in Litouwen internationale bescherming geniet.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Tevens is een tolk verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
3. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voorgeschiedenis
5. Eiser heeft op 17 mei 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op diezelfde datum is uit een Eurodac-treffer gebleken dat eiser op 19 november 2021 het grondgebied van de Europese Unie in Litouwen is binnengekomen. Op 23 mei 2023 heeft een aanmeldgehoor AMV plaatsgevonden. De minister heeft op 1 september 2023 een verzoek om informatie ingediend bij de Litouwse autoriteiten. Op 11 oktober 2023 en 24 november 2023 heeft de minister dit verzoek herhaald vanwege het uitblijven van een reactie. Bij brief van 12 januari 2024 hebben de Litouwse autoriteiten aangegeven dat eiser in Litouwen asiel heeft aangevraagd en dat op 11 januari 2022 een asielvergunning aan hem is verleend, geldig tot 11 april 2027. Op 4 maart 2024 heeft een gehoor bescherming EU met eiser plaatsgevonden en vervolgens heeft de minister op 10 april 2024 het voornemen uitgebracht om de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk te verklaren.
Het bestreden besluit
6. De minister heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser sinds 11 januari 2022 in Litouwen internationale bescherming geniet. Om die reden heeft eiser een sterke band met Litouwen en is het ook redelijk dat eiser naar dat land terug zal gaan, aldus de minister. Niet is gebleken dat de (hogere) autoriteiten eiser geen bescherming kunnen of willen verlenen. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat niet mag worden uitgegaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel.
Toetsingskader
7. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [2] kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet.
7.1.
Op grond van artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb [3] wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw slechts niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, b of c, van de Vw indien de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan.
7.2.
Op grond van artikel 3.106a, derde lid, van het Vb worden bij de beoordeling of sprake is van een band als bedoeld in het tweede lid, alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, waaronder begrepen de aard, duur en omstandigheden van het eerder verblijf.
7.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [4] is alleen al omdat een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet, sprake van een zodanige band met die lidstaat dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan, zoals bedoeld in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb.
7.4.
De minister moet evenwel van dit uitgangspunt afwijken als sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die tot een andere conclusie leiden. In artikel 3.106a, derde lid, van het Vb staat dat bij de beoordeling of sprake is van een band als bedoeld in het tweede lid, alle relevante feiten en omstandigheden betrokken moeten worden, waaronder de aard, duur en omstandigheden van het eerdere verblijf. Uit de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2023 [5] , volgt dat de belangen van het kind als bedoeld in artikel 24 van het EU Handvest hier ingelezen moeten worden.
7.5.
Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie zijn de in artikel 24 van het EU Handvest gewaarborgde rechten van het kind van fundamenteel belang. Dat houdt in dat bij alle handelingen die betrekking hebben op kinderen, als essentiële overweging rekening wordt gehouden met hun belangen [6] . De Afdeling heeft in haar uitspraak van 7 februari 2012 [7] , geoordeeld dat de bestuursrechter op grond van artikel 24 van het EU Handvest moet toetsen of de minister zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en aldus bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het Kinderrechtenverdrag en het EU Handvest is gebleven. Uit de genoemde rechtspraak van het Hof over artikel 24 van het EU Handvest volgt dat de bestuursrechter daarbij ook moet beoordelen of de minister voldoende gewicht heeft toegekend aan de belangen van het kind in het licht van het fundamentele belang daarvan. Dat volgt ook uit de rechtspraak van het EHRM [8] over de belangen van het kind in het kader van artikel 8 van het EVRM [9] . Volgens deze rechtspraak [10] dienen in alle beslissingen over kinderen hun belangen een eerste overweging te vormen en moet aan die belangen, hoewel die belangen op zichzelf niet doorslaggevend hoeven te zijn, aanzienlijk gewicht toekomen. [11] Deze toets heeft een enigszins terughoudend karakter.
Wat vindt eiser?
8. Eiser acht het onzorgvuldig dat de minister erg lang heeft gewacht met het onderzoeken van zijn status in Litouwen, temeer omdat hij minderjarig was ten tijde van de aanvraag. Het hogere belang van het kind dient een onderdeel te zijn van de besluitvorming. Dat eiser ten tijde van het besluit op zijn asielaanvraag meerderjarig was, doet hier niet aan af. Eiser is als minderjarige Nederland binnengekomen en over de wijze waarop zijn asielaanvraag is behandeld kan niet worden gezegd dat zijn belang als minderjarige voorop is gesteld. Uit het IB 2021/56 volgt dat alleenstaande minderjarige vreemdelingen die in vergunning verlenende lidstaat geen familie hebben, worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar. Verder wijst eiser erop dat uit het IB 2021/56 volgt dat in het gehoor van alle statushouders goed doorgevraagd moet worden op een groot aantal onderwerpen waaronder familieleden in de lidstaat, sociaal netwerk in de lidstaat, taalbeheersing, mogelijkheid tot deelname aan een integratieprogramma, toegang tot voorzieningen, zoals onderwijs en huisvesting en begeleiding als minderjarige. Uit het bestreden besluit blijkt niet hoe deze onderwerpen zijn meegewogen in de besluitvorming. Tot slot merkt eiser dat uit IB 2021/56 blijkt dat indien sprake is van een langlopende zaak van een tijdens een procedure meerderjarig geworden alleenstaande vreemdeling, wegens bijzondere omstandigheden kan worden besloten de zaak inhoudelijk te beoordelen. Eiser acht deze termijn van drie jaar onbegrijpelijk en stelt dat deze geen stand kan houden.
Oordeel rechtbank
9. Niet in geschil is dat eiser in Litouwen internationale bescherming geniet. De vraag die beantwoord moet worden is of de minister op goede gronden heeft aangenomen dat eiser een zodanige band met Litouwen heeft dat het voor hem redelijk is om naar dat land terug te keren.
9.1.
De rechtbank wijst allereerst op pagina 4 van IB 2021/56, waarin er eerst op wordt gewezen dat in asiel een ex-nunc toets plaatsvindt en dat de leeftijd ten tijde van het besluit op de asielaanvraag bepalend is voor de beoordeling of de statushouder een alleenstaande minderjarige vreemdeling is en waarbij vervolgens wordt benadrukt dat een snelle besluitvorming in álle zaken van alleenstaande minderjarigen, dus ook van de vreemdelingen die gedurende de behandeling van de asielaanvraag in Nederland meerderjarig worden, steeds het uitgangspunt blijft.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank dient in alle fasen van de procedure voortvarend onderzoek te worden verricht om de periode waarin de minderjarige vreemdeling in onzekerheid verkeert over zijn verblijfssituatie in Nederland zo kort mogelijk te houden. De rechtbank wijst in dit verband op het in de rechtsoverwegingen 7. tot en met 7.5. opgenomen toetsingskader, waarin is verwezen naar het arrest TQ en de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2023, en waarin staat dat de belangen van het kind als bedoeld in artikel 24 van het EU-Handvest ingelezen moeten worden bij de feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 3.106a, derde lid, van het Vb.
9.3.
De rechtbank stelt vast dat al op de dag dat eiser zijn asielaanvraag indiende (17 mei 2022) uit een EURODAC-treffer duidelijk is geworden dat eiser op 19 november 2021 het grondgebied van de Europese Unie in Litouwen is binnengekomen. Het heeft vervolgens tot 23 mei 2023 (kort voor eisers 18e verjaardag) geduurd voordat een aanmeldgehoor AMV met eiser is gehouden. Vervolgens heeft het nog weer meer dan drie maanden geduurd voordat de minister een informatieverzoek heeft ingediend bij de Litouwse autoriteiten en is pas op 4 maart 20234 een gehoor bescherming EU met eiser gehouden. De minister heeft ter zitting geen verklaring kunnen geven waarom het voorgaande zo lang heeft geduurd. De enkele stelling namens de minister ter zitting dat het niet van belang is dat de behandeling van eisers asielverzoek lang heeft geduurd en de belangen van de minderjarige in deze zaak niet hoeven te worden gewogen, omdat eiser ten tijde van het bestreden besluit meerderjarig was, acht de rechtbank onvoldoende. De minister heeft onvoldoende voortvarend gehandeld en niet gemotiveerd hoe in alle fasen van de procedure rekening is gehouden met het belang van het kind. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder nadere motivering aan eiser worden tegengeworpen dat hij een zodanige band met Litouwen heeft dat het voor hem redelijk is om naar dat land terug te keren.
9.4.
Verder is de rechtbank van oordeel dat sprake is van onzorgvuldig onderzoek. De minister dient onderzoek te doen aan de aard en de duur van het eerdere verblijf in Litouwen. Niet betwist door de minister is dat eiser slechts een half jaar (in detentie) in Litouwen heeft verbleven en vervolgens direct aansluitend het land heeft verlaten. Dit blijkt ook uit het aanmeldgehoor van 23 mei 2023 en wordt bevestigd door de gegevens die zijn verkregen van de Litouwse autoriteiten, in combinatie met de datum van de asielaanvraag in Nederland. In het bestreden besluit staat echter dat eiser een jaar in Litouwen heeft verbleven. De rechtbank acht dit onzorgvuldig. Verder volgt uit pagina 2 van het IB 2021/56 dat in het gehoor van alle statushouders goed doorgevraagd dient te worden op een groot aantal onderwerpen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in deze zaak niet (afdoende) gebeurd. Er is eiser onder meer niet gevraagd hoe hij zich staande heeft kunnen houden na de vergunningsverlening, welke acties hij heeft ondernomen om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien, of hij toegang had tot voorzieningen (medisch, onderwijs, (begeleide) huisvesting, arbeid, bijstand en/of financiële ondersteuning, of eiser zijn beklag heeft gedaan over problemen die zich hebben voorgedaan of hij aangifte heeft gedaan en om welke reden dit is niet gedaan, of eiser contact heeft gehad met of op de hoogte is van het bestaan van ngo’s of andere (maatschappelijke) organisaties die asielzoekers en statushouders in de betreffende lidstaat ondersteunen en evenmin is in de beoordeling betrokken dat eiser als minderjarige in Litouwen een half jaar in detentie heeft doorgebracht.

Conclusie en gevolgen

10. Het bestreden besluit is niet zorgvuldig voorbereid en niet goed gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De overige beroepsgronden van eiser behoeven daarom geen bespreking meer. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De minister zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10.1.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb [12] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaak NL24.22660
2.Vreemdelingenwet 2000
3.Vreemdelingenbesluit 2000
4.Zie onder meer de uitspraak van 12 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:442, onder 3
6.Zie het arrest van 14 december 2021, V.M.A., ECLI:EU:C:2021:1008, punt 59, en het arrest van 14 januari 2021, TQ, ECLI:EU:C:2021:9, punt 45
8.Europees Hof voor de Rechten van de Mens
9.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
10.Onder meer het arrest van 3 oktober 2014, Jeunesse tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810 en het arrest van 8 november 2016, El Ghatet tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2016:1108JUD005697110
11.ECLI:NL:RVS:2017:964, 5 april 2017, onder 4.1 en 4.2
12.Besluit proceskosten bestuursrecht