ECLI:NL:RBDHA:2024:11238

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
AWB 24/454
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. N.B. Swart, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 26 april 2022 de aanvraag van verzoeker om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 had afgewezen. Na het indienen van het bezwaar op 29 april 2022, verzocht verzoeker op 9 januari 2023 de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

Op 23 april 2024 heeft de minister het bezwaar gegrond verklaard en verzoeker uitstel van vertrek verleend van 8 november 2023 tot 8 november 2024. De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak vastgesteld dat, gezien de uitkomst van de bezwaarprocedure, het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer nodig is en heeft dit verzoek afgewezen.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 875,- voor rechtsbijstand, en het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187,- moet door de minister aan verzoeker worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/454

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de minister van Justitie en Veiligheid),de minister

Inleiding

Met het besluit van 26 april 2022 heeft de minister de aanvraag van verzoeker om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Verzoeker heeft op 29 april 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter op 9 januari 2023 verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt thans geacht betrekking te hebben op de beroepsfase.
Met het besluit van de minister van 23 april 2024 is het bezwaar gegrond verklaard en is aan verzoeker uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) van 8 november 2023 tot 8 november 2024 (het bestreden besluit).

Overwegingen

1. Bij uitspraak van vandaag, zaaknummer AWB 24/7363, heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep. Het beroep is daarbij gegrond verklaard en het bestreden besluit is vernietigd, voor zover het betreft de ingangsdatum van het verleende uitstel van vertrek. Een voorlopige voorziening is daarom niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
2. Gelet op de uitkomst van de bezwaarprocedure veroordeelt de voorzieningenrechter de minister wel in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Ook moet de minister het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187,00 aan hem vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 875,-.
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.