ECLI:NL:RBDHA:2024:11238
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. N.B. Swart, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 26 april 2022 de aanvraag van verzoeker om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 had afgewezen. Na het indienen van het bezwaar op 29 april 2022, verzocht verzoeker op 9 januari 2023 de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 23 april 2024 heeft de minister het bezwaar gegrond verklaard en verzoeker uitstel van vertrek verleend van 8 november 2023 tot 8 november 2024. De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak vastgesteld dat, gezien de uitkomst van de bezwaarprocedure, het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer nodig is en heeft dit verzoek afgewezen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 875,- voor rechtsbijstand, en het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187,- moet door de minister aan verzoeker worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.