ECLI:NL:RBDHA:2024:11237

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
AWB 24/7363
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie inzake uitstel van vertrek op grond van medische omstandigheden

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 23 april 2024, waarbij het bezwaar van eiser gegrond is verklaard en hem uitstel van vertrek is verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 7 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. Eiser had eerder op 20 april 2021 verzocht om uitstel van vertrek, wat leidde tot een reeks medische adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA) over zijn gezondheidstoestand, waaronder suikerziekte en nierfunctiestoornissen.

De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte 8 november 2023 als ingangsdatum voor het uitstel van vertrek heeft vastgesteld. Volgens de Vreemdelingencirculaire 2000 dient de ingangsdatum van het uitstel van vertrek de datum van de aanvraag te zijn, in dit geval 20 april 2021. De rechtbank concludeert dat er geen relevante nieuwe omstandigheden zijn die de minister in staat zouden stellen om af te wijken van deze hoofdregel. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de minister aan eiser uitstel van vertrek moet verlenen met ingang van 20 april 2021. Eiser krijgt ook een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/7363

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2024 in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de minister van Justitie en Veiligheid),de minister
(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van 23 april 2024, waarbij het bezwaar van eiser gegrond is verklaard en waarin hem uitstel van vertrek is verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), met ingang van 8 november 2023 tot 8 november 2024 (het bestreden besluit).
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 20 april 2021 heeft eiser verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
2.1.
Op 3 september 2021 heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) advies uitgebracht. Het BMA-advies vermeldt dat bij eiser sprake is van suikerziekte, een ernstige nierfunctiestoornis waardoor eiser moet worden gedialyseerd, bloedarmoede en psychische klachten, waarbij in het verleden sprake is geweest van een poging tot zelfdoding. Daarnaast heeft eiser last van diarree, braken en oogklachten. Op 13 april 2022 heeft het BMA een aanvullend advies uitgebracht. Met het besluit van 26 april 2022 heeft de minister de aanvraag – onder verwijzing naar de BMA-adviezen – afgewezen. Eiser heeft op 29 april 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 27 september 2022 heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 21 maart 2023 is het beroep gegrond verklaard, is het besluit vernietigd en heeft de rechtbank de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen.
2.2.
Op 12 april 2023 heeft de minister het BMA gevraagd om opnieuw onderzoek te doen naar de medische problematiek van eiser. Op 5 juli 2023 heeft het BMA een advies uitgebracht. Uit dit advies blijkt onder meer dat eiser inmiddels volledig afhankelijk is van nierdialyse, dat hij niet meer onder behandeling van GGZ of een psychiater staat, geen actieve behandeling voor zijn oogproblemen heeft en dat eiser niet meer afhankelijk is van thuiszorg voor zijn medische behandeling. Bij het uitblijven van de behandeling vanwege het nierfalen, de diabetes en het doorgemaakte hartinfarct, verwacht het BMA wel een medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden. Dit geldt volgens het BMA niet bij het uitblijven van de behandeling voor de zenuwpijn in eisers linkerhand. De arts van het BMA acht de in Marokko aanwezige behandeling voldoende om een medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden te voorkomen. Naar aanleiding van een aanvullende vraag van de minister (van 25 augustus 2023) heeft het BMA op 31 augustus 2023 een aanvullend advies uitgebracht. Uit dit advies volgt dat eiser de pijnstiller Oxycodon gebruikt, maar dat de arts van het BMA niet verwacht dat uitblijven van Oxycodon zal leiden tot een medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden. Oxycodon is in Marokko niet aanwezig, maar wel de alternatieve middelen Tramadol en Morfine en daarmee kunnen de pijnklachten worden behandelend, aldus het BMA-advies.
2.3.
Op 25 september 2023 en op 7 november 2023 is namens eiser op dit advies gereageerd en is het meest recente medicatieoverzicht aan de minister doen toegezonden. Dit medicatieoverzicht is door de minister op 8 november 2023 ontvangen.
2.4.
Op 31 januari 2024 heeft de minister het BMA verzocht om het door eiser overgelegde medicatieoverzicht van 26 januari 2024 en de overeenkomst thuiszorg van 2 augustus 2023 te bestuderen en om aan te geven of het BMA-advies van 31 augustus 2023 kan worden gehandhaafd.
2.5.
Op 1 februari 2024 heeft het BMA aan de minister geadviseerd een nieuwe aanvraag voor een BMA-advies te doen. De reden hiervoor is dat uit de overgelegde stukken van eiser niet blijkt waarom de medicatie deels is gewijzigd en wat de thuiszorg inhoudt die eiser opnieuw krijgt. Hierbij heeft het BMA tevens gewezen op het tijdsverloop sinds het vorige BMA-advies (31 augustus 2023).
2.6.
Op 18 april 2024 heeft het BMA op verzoek van de minister een nieuw BMA-advies uitgebracht. In het advies beschrijft de BMA-arts dat de medische situatie van eiser in grote lijnen onveranderd is gebleven. Nieuw is dat eiser sinds 2023 weer thuiszorg ontvangt voor hulp bij douchen en bloeddrukcontroles, dat hij vanwege buikklachten opnieuw bij de MDL-arts onder behandeling is gekomen en dat enkele medicatiewijzigingen hebben plaatsgevonden. Bij uitblijven van de behandeling vanwege het nierfalen, de diabetes en het doorgemaakte hartinfarct verwacht het BMA een medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden. Verder volgt uit het advies dat er thans onvoldoende behandelmogelijkheden zijn om een medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden te voorkomen. Uit brondocument AVA 18014 blijkt dat er voor de middelen Alfacalcidol en Dalteparine op dit moment leveringsproblemen zijn, waarbij de duur van de bevoorrading onbekend is. Daarnaast is het middel Barnidipine niet aanwezig. Dit zijn middelen die een essentieel onderdeel uitmaken van eisers behandeling, waarbij het uitblijven van behandeling met deze specifieke middelen tot een medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden kan leiden, aldus het BMA.
2.7.
In het bestreden besluit heeft de minister, onder verwijzing naar het BMA-advies van 18 april 2024, het bezwaar gegrond verklaard en aan eiser uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000, met ingang van 8 november 2023 tot 8 november 2024. Omdat eiser op 8 november 2023 medische stukken heeft overgelegd waaruit een recente wijziging van medicatie blijkt en deze stukken aanleiding zijn geweest voor het opvragen van een nieuw BMA-advies, heeft de minister de aanvraag met ingang van 8 november 2023 ingewilligd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de ingangsdatum van het verleende uitstel van vertrek. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat minister ten onrechte is uitgegaan van 8 november 2023 als ingangsdatum
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. In paragraaf A3/7.3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is bepaald dat uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw wordt verleend met als ingangsdatum de datum van de aanvraag.
Uitzondering hierop is de situatie dat:
 de vreemdeling de voor de aanvraag relevante bewijsmiddelen na het indienen van de aanvraag heeft aangeleverd. Dan geldt als ingangsdatum de datum, waarop de vreemdeling zijn aanvraag compleet heeft gemaakt;
 de IND de vreemdeling uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw verleent in afwachting van definitieve besluitvorming. Dan geldt als ingangsdatum de datum van het besluit, waarbij uitstel van vertrek is verleend (zie paragraaf A3/7.3.2 Vc 2000).
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister eiser ten onrechte pas met ingang van 8 november 2023 uitstel van vertrek heeft verleend. De rechtbank wijst in dit verband naar het hiervoor onder 5. genoemde beleid van de minister. Hieruit volgt dat de hoofdregel is dat uitstel van vertrek wordt verleend met ingang van de aanvraagdatum. De aanvraagdatum is in dit geval 20 april 2021. Anders dan de minister, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval geen sprake is van het completeren van een aanvraag. Het op 8 november 2023 overgelegde medicatieoverzicht bevatte weliswaar een aantal nieuwe medicijnen ten opzichte van het advies van 5 juli 2023 en het aanvullende advies van 31 augustus 2023, maar uit het BMA-advies van 18 april 2024 blijkt dat juist leveringsproblemen van de middelen Alfacalcidol en Dalteparine en de afwezigheid van het noodzakelijke middel Barnidipine tot de conclusie hebben geleid dat de ter voorkoming van een medische noodsituatie noodzakelijk behandeling in Marokko niet aanwezig is. De rechtbank stelt vast dat in het gebruik van deze middelen geen wijziging is gekomen. Eiser gebruikt deze middelen al heel lang, in elk geval ook al ten tijde van het BMA-advies van 5 juli 2023. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat de minister, gelet op de conclusie van de BMA-arts in het advies van 5 juli 2023 en het aanvullend advies van 31 augustus 2023 dat er op dat moment geen medische noodsituatie werd verwacht, omdat behandeling in Marokko aanwezig was, moeite heeft met een ingangsdatum die ligt vóór de datum van het meest recente advies van 18 april 2024, biedt het beleid van de minister, in de lezing van de rechtbank geen ruimte om de thans voorliggende situatie te duiden als uitzondering op de hoofdregel. De minister was immers van meet af aan bekend met het gebruik van eiser van de bovengenoemde medicatie. Het nieuwe medicatieoverzicht kan naar het oordeel dan ook niet worden aangemerkt als een voor de aanvraag relevant bewijsmiddel, waarmee eiser zijn aanvraag completeert, nu de relevante gewijzigde omstandigheid niet bij eiser ligt, maar in het land van herkomst.
5.2.
Omdat – onbetwist – ook geen sprake van de tweede in het beleid genoemde uitzondering, kan de rechtbank niet anders oordelen dan dat de minister – gelet op zijn eigen beleid – aan eiser uitstel van vertrek zou moeten verlenen met ingang 20 april 2021, zijnde de aanvraagdatum.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, dat het bestreden besluit wordt vernietigd en dat de minister aan eiser uitstel moet verlenen met ingang van 20 april 2021. Omdat in het beroep geen griffierecht is geheven, hoeft de minister dat niet te vergoeden. Eiser krijgt een vergoeding van de hem gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt de rechtbank deze kosten op € 1750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover het de ingangsdatum betreft;
- bepaalt dat de minister aan eiser uitstel van vertrek verleent met ingang van 20 april 2021;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-;
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van
A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.