In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 23 april 2024, waarbij het bezwaar van eiser gegrond is verklaard en hem uitstel van vertrek is verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 7 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. Eiser had eerder op 20 april 2021 verzocht om uitstel van vertrek, wat leidde tot een reeks medische adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA) over zijn gezondheidstoestand, waaronder suikerziekte en nierfunctiestoornissen.
De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte 8 november 2023 als ingangsdatum voor het uitstel van vertrek heeft vastgesteld. Volgens de Vreemdelingencirculaire 2000 dient de ingangsdatum van het uitstel van vertrek de datum van de aanvraag te zijn, in dit geval 20 april 2021. De rechtbank concludeert dat er geen relevante nieuwe omstandigheden zijn die de minister in staat zouden stellen om af te wijken van deze hoofdregel. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de minister aan eiser uitstel van vertrek moet verlenen met ingang van 20 april 2021. Eiser krijgt ook een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 1.750,-.