ECLI:NL:RBDHA:2024:11235

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
22/7881
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag duo-scootmobiel op grond van de Wmo 2015

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een duo-scootmobiel op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag de aanvraag heeft afgewezen omdat eiseres geen medewerking heeft verleend aan het onderzoek naar de noodzaak van de duo-scootmobiel. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de afwijzing onterecht is, omdat zij meent dat er wel degelijk een medische noodzaak bestaat voor de verstrekking van een duo-scootmobiel, gezien haar zorg voor haar zoon die zij met de scootmobiel moet kunnen vervoeren.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld en het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft geconcludeerd dat er geen medische noodzaak is voor de duo-scootmobiel, gebaseerd op het advies van Calder Werkt. Dit advies concludeert dat er bij de zoon van eiseres geen beperkingen zijn vastgesteld die het gebruik van een duo-scootmobiel rechtvaardigen. Eiseres heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat de afwijzing van haar aanvraag onterecht is. De rechtbank heeft ook geen grond gevonden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek dat door het college is uitgevoerd.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter C.J. Waterbolk en is openbaar uitgesproken op 4 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7881

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Baouch),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. L.J. van der Zwart).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een duo-scootmobiel op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
1.2.
In de beslissing op bezwaar van 22 november 2022 (bestreden besluit 1) heeft het college de eerdere afwijzing van de aanvraag gehandhaafd, op de grond dat eiseres geen medewerking heeft verleend aan het onderzoek naar de noodzaak van de duo-scootmobiel.
1.3.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.4.
Op 9 maart 2023 heeft eiseres een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter heeft dat verzoek afgewezen. [1]
1.5.
In de beslissing op bezwaar van 16 mei 2023 (bestreden besluit 2) heeft het college, onder wijziging van de motivering, de afwijzing van de aanvraag van eiseres gehandhaafd.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 27 februari 2024 aan de orde gesteld en, in afwachting van de resultaten van een onderzoek naar de intelligentie van de zoon van eiseres ( [naam zoon] ), aangehouden. Op de zitting van 24 juni 2024 heeft de rechtbank het onderzoek voortgezet. Hieraan heeft alleen de gemachtigde van het college deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het college heeft in de beslissing op bezwaar van 16 mei 2023 (bestreden besluit 2) de motivering van de afwijzing van de aanvraag gewijzigd. Het beroep heeft van rechtswege mede betrekking op dat besluit. Een beoordeling van bestreden besluit 1 is daarom niet meer nodig. De rechtbank zal het beroep in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. Verder zal de rechtbank het beroep, voor zover dat betrekking heeft op het bestreden besluit 2, inhoudelijk beoordelen.
3. De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende feiten. Eiseres maakt gebruik van een scootmobiel om zich te verplaatsen. Het betreft een scootmobiel geschikt voor het vervoeren van één persoon. Eiseres draagt zorg voor haar zoon [naam zoon] , die ten tijde van de aanvraag zes jaar oud was. Zij brengt hem van en naar school en naar sport. [naam zoon] is volgens eiseres erg druk, snel afgeleid en kan impulsief reageren. Eiseres mist naar eigen zeggen vanwege psychische en lichamelijke klachten de mogelijkheid om hem vanuit haar scootmobiel voldoende onder controle te houden en om op straat zijn veiligheid en de verkeersveiligheid te garanderen. Daarom heeft zij in het kader van de Wmo 2015 een duo-scootmobiel aangevraagd, waarmee niet alleen zij, maar ook haar zoon vervoerd kan worden. Met haar huidige scootmobiel is dat niet toegestaan.
4. Het college heeft de aanvraag van eiseres om een duo-scootmobiel op grond van de Wmo 2015 afgewezen en dit besluit na heroverweging in bezwaar gehandhaafd. Het bestreden besluit 2 berust op het standpunt van het college dat uit medisch onderzoek van Calder Werkt blijkt dat er geen medische noodzaak is voor het verstrekken van een duo-scootmobiel. Er zijn geen duidelijke beperkingen vastgesteld bij de zoon van eiseres en hij wordt in staat geacht lopend of fietsend zijn school en overige bestemmingen op zeer korte afstand tot en met de middellange afstand in de eigen wijk of stadsdeel te bereiken, waarbij eiseres zich verplaatst in haar scootmobiel.
Wat vindt eiseres?
5. Eiseres is het niet met het college eens. Zij plaatst kanttekeningen bij het medisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit 2. De hetero-anamnese ziet voornamelijk op de vervoersbehoefte van eiseres in verband met de zorg voor haar zoon. De arts baseert zijn oordeel voornamelijk op deze hetero-anamnese en de observatie van haar zoon. Uit het advies blijkt echter onvoldoende hoe de arts de voorhanden informatie heeft gewogen. Zo vermeldt het rapport wel de brief van de onderwijzeres van [naam zoon] , maar is niet duidelijk hoe de arts die informatie heeft beoordeeld. Het rapport zegt daar niets over. Eiseres vraagt zich bovendien af of de beperkingen van haar zoon door middel van observatie waarneembaar waren. Zij vindt van niet. Haar zoon is gedurende het onderzoek niet ondervraagd of onderzocht door de arts. De arts heeft zich bovendien ten onrechte beperkt tot de begeleiding naar school, terwijl de vervoersbehoefte van eiseres en haar zoon ook betrekking heeft op andere activiteiten en bestemmingen, zoals sport. De conclusie van de arts dat die afstanden lopend door [naam zoon] – onder begeleiding van eiseres op de scootmobiel – kunnen worden afgelegd is volgens eiseres evident onjuist. De sportactiviteiten zoals voetbal zijn op ongeveer 4 à 5 km van haar woning. De arts vond het niet nodig om nadere medische informatie op te vragen. De observatie en de hetero-anamnese waren volgens het college voldoende om tot een advies te komen. Eiseres vindt dit niet de juiste instrumenten om de beperkingen van haar zoon vast te stellen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6.1. Bij het beoordelen van de maatwerkvoorziening als passende bijdrage houdt het college rekening met de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn rechtspraak uiteengezet op welke manier zo'n onderzoek moet plaatsvinden. [2] Uit deze rechtspraak blijkt onder meer dat:
- het college moet vaststellen wat de hulpvraag is;
- het college moet vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;
- wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is;
- het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn, moet het college een maatwerkvoorziening verlenen;
- voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist een specifiek deskundig oordeel en advies niet zal kunnen ontbreken.
6.1.1. Het college verstrekt een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. Dat staat in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015.
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
6.1.2. Het college verstrekt een maatwerkvoorziening slechts indien de noodzaak tot maatschappelijke ondersteuning blijkt uit een onderzoek waar de cliënt in voldoende mate aan heeft meegewerkt. Dat staat in artikel 3.1, vierde lid, onder c, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Den Haag 2018.
6.2. De voornaamste beroepsgrond van eiseres houdt in dat zij vindt dat het college het in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 bedoelde onderzoek niet goed heeft uitgevoerd.
6.3. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen grond dat het college het advies van de arts van Calder Werkt van 6 februari 2023 niet aan het bestreden besluit 2 ten grondslag heeft mogen leggen. Hoewel het advies vrij summier is, wordt daarin geconcludeerd dat bij de zoon van eiseres – die op dat moment inmiddels negen jaar oud was – op zowel fysiek als mentaal terrein geen stoornissen zijn vastgesteld die problemen zouden kunnen opleveren bij het zich verplaatsen. Deze conclusie is niet beperkt tot het zich verplaatsen naar school. De rechtbank begrijpt hieruit dat dit ook betrekking heeft op het zich verplaatsen naar andere activiteiten, zoals sport. Dat in de conclusie staat dat [naam zoon] met de begeleiding van eiseres ook naar school kan lopen in plaats van fietsen, maakt dat niet anders. Op basis van dit advies bestaat er geen (medische) noodzaak om eiseres een duo-scootmobiel te verstrekken in plaats van de scootmobiel die zij op dit moment heeft.
6.4. Eiseres heeft in beroep het rapport van I. Kuiper (Orthopedagoog) van 1 maart 2024 ingebracht met daarin de resultaten van het onderzoek naar de intelligentie van [naam zoon] . Dit intelligentieonderzoek bevat naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten dat de conclusies van Calder Werkt voor onjuist moeten worden gehouden. Uit het intelligentieonderzoek komt weliswaar naar voren dat de totale intelligentie van [naam zoon] laag tot laag in het gemiddelde gebied is in vergelijking met zijn leeftijdsgenoten, maar dit betekent niet automatisch dat hij niet kan deelnemen aan het verkeer. Met dit rapport heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat er een (medische) noodzaak bestaat haar een duo-scootmobiel in het kader van de Wmo 2015 te verstrekken.
6.5. De rechtbank ziet ten slotte ook geen grond dat het onderzoek van Calder Werkt onzorgvuldig is geweest, vanwege het feit dat geen informatie bij de huisarts van [naam zoon] is opgevraagd. De arts heeft een hetero-anamnese afgenomen en onderzoek middels observatie verricht. Ook is kennisgenomen van een brief van de onderwijzeres van [naam zoon] . Op basis van de bevindingen van het onderzoek en omdat er bij de zoon van eiseres geen diagnoses zijn gesteld, vond de arts het niet nodig om nadere medische informatie op te vragen, zoals bijvoorbeeld bij de huisarts. De rechtbank acht dat, gezien het feit dat de huisarts geen diagnose heeft gesteld, niet onbegrijpelijk.
7. Het voorgaande betekent dat de beroepsgronden geen doel treffen.
Conclusie en gevolgen8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit 2 in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.uitspraak van 18 april 2023; ECLI:NL:RBDHA:2023:5731
2.zie ook de tussenuitspraak van de CRvB van 21 maart 2018; ECLI:NL:CRVB:2018:819