ECLI:NL:RBDHA:2023:5731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
SGR 23/1919
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor duo-scootmobiel op grond van Wmo 2015

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 april 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, gericht tegen de afwijzing van haar aanvraag om een duo-scootmobiel, behandeld. Verzoekster had haar aanvraag ingediend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), maar het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had deze aanvraag afgewezen met een besluit van 20 mei 2020. De afwijzing werd in latere besluiten gehandhaafd, ondanks dat verzoekster in eerdere procedures had geprobeerd de afwijzing aan te vechten.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Hoewel verzoekster aangeeft dat de procedure lang duurt en dat haar zoon binnenkort twaalf jaar oud zal zijn, waardoor de aanvraag mogelijk niet meer relevant is, is er geen acute noodsituatie aangetoond. De voorzieningenrechter concludeert dat het bestreden besluit van het college niet evident onrechtmatig is. Dit oordeel is gebaseerd op het advies van de arts van Calder Werkt, dat geen medische noodzaak voor de duo-scootmobiel aantoont.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, wat betekent dat verzoekster in afwachting van de uitspraak in de bodemzaak niet in aanmerking komt voor de duo-scootmobiel. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1919

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 april 2023 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: L. Catakli).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster van 9 maart 2023. Het verzoek is gericht tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoekster om een duo-scootmobiel op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 20 mei 2020 afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 1 oktober 2020 is het college bij die afwijzing gebleven. Tijdens het beroep tegen deze beslissing op bezwaar heeft het college met het besluit van 24 maart 2021 besloten dat verzoekster gebruik kan maken van het collectief aanvullend vervoer (voor de periode van 1 maart 2021 tot en met 24 februari 2026). Met het besluit van 15 september 2021 heeft het college de beslissing op bezwaar van 1 oktober 2020 vervangen.
1.2.
In de uitspraak van 7 maart 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:1641) heeft de rechtbank het beroep van verzoekster tegen de beslissing op bezwaar van 1 oktober 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank het beroep van rechtswege gericht geacht tegen het besluit van 15 september 2021 en dit gegrond verklaard, het besluit vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
1.3.
Met het bestreden besluit van 22 november 2022 heeft het college de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Volgens het college heeft verzoekster geen medewerking verleend aan het onderzoek naar de noodzaak van de duo-scootmobiel. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld (SGR 22/7881).
1.4.
Op 30 november 2022 heeft verzoekster een eerste verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Op de zitting van 12 december 2022 heeft verzoekster dit verzoek ingetrokken. Afgesproken is dat het college zo snel mogelijk contact op zal nemen met de Wmo-consulent en dat die zo snel mogelijk contact op zal nemen met de GGD om een datum in te plannen voor een onderzoek van de zoon van verzoekster.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek van 9 maart 2023 op 4 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Verzoekster voert aan dat er inmiddels onderzoek is gedaan door Calder Werkt. Bij dit onderzoek is echter niet naar het hele plaatje gekeken. Verzoekster heeft om een duo-scootmobiel gevraagd om haar zoon overal naartoe te verplaatsen, niet alleen naar school. Verzoekster is het er niet mee eens dat in het onderzoek wordt gezegd dat zij haar zoon vanuit haar scootmobiel naar school kan begeleiden. Haar zoon naast haar laten fietsen levert gevaarlijke situaties op, omdat hij bang en onrustig is en het verkeer in Den Haag heel druk is. Vanwege haar eigen beperkingen kan zij haar zoon ook niet goed aansturen. Verzoekster stelt dat zij een spoedeisend belang heeft, omdat de procedure al lang duurt en het de verwachting is dat de nieuwe beroepsprocedure (SGR 22/7881) lang zal duren. Tegen die tijd is haar zoon twaalf jaar oud en dan is er geen grondslag meer. Verder vervoert zij op dit moment haar zoon op haar scootmobiel, wat niet mag.
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.1.
Ten aanzien van het spoedeisend belang overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De voorzieningenrechter realiseert zich dat de hele procedure over de duo-scootmobiel al lang duurt en heeft er begrip voor dat het voor verzoekster, mede gelet op de leeftijd van haar zoon, van belang is dat er snel duidelijkheid komt. Niet is echter gebleken van een acute noodsituatie, waarbij bijvoorbeeld de gezondheid van verzoekster ernstig in het geding komt of dreigt te komen. Van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening is daarom geen sprake.
5.2.
De gevraagde voorziening kan alleen nog worden getroffen als het besluit van het college evident onrechtmatig is. Hiermee wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het besluit in beroep in stand zal blijven.
5.3.
De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekster betoogt geen grond voor de verwachting dat de afwijzing van de aanvraag om een duo-scootmobiel in beroep geen stand zal houden, zij het wellicht om andere redenen dan in het bestreden besluit genoemd. Hoewel het advies van de arts van Calder Werkt van 6 februari 2023 vrij summier is, wordt daarin geconcludeerd dat bij de zoon van verzoekster - die op dit moment negen jaar oud is - op zowel fysiek als mentaal terrein geen stoornissen zijn vastgesteld die problemen zouden kunnen opleveren bij het zich verplaatsen. Deze conclusie is niet beperkt tot het verplaatsen naar school. De voorzieningenrechter begrijpt hieruit dat dit ook betrekking heeft op het verplaatsen naar andere activiteiten, zoals sport. Dat in de conclusie staat dat de zoon met de begeleiding van verzoekster ook naar school kan lopen in plaats van fietsen, maakt dat niet anders. Op basis van dit advies bestaat er naar voorlopig oordeel geen (medische) noodzaak om verzoekster een duo-scootmobiel te verstrekken in plaats van de scootmobiel die zij op dit moment heeft.
5.4.
De voorzieningenrechter ziet geen redenen om te twijfelen aan het advies van de arts van Calder Werkt. Verzoekster heeft in het verzoekschrift aangegeven dat zij nog bezig is met een contra-expertise. Ter zitting heeft zij toegelicht dat zij hiermee bedoelt dat zij een IQ-test wil laten afnemen bij haar zoon en daarmee wil onderbouwen dat er bij hem sprake is van een lage verwerkingssnelheid. Op dit moment kan zij nog geen onderbouwing verstrekken. Zonder tegenonderzoek of andere (medische) stukken van verzoekster ziet de voorzieningenrechter geen redenen om de conclusies van Calder Werkt voor onjuist te houden. Verder ziet de voorzieningenrechter geen redenen om, zoals door verzoekster ter zitting is betoogd, het onderzoek van de arts als onzorgvuldig te beoordelen, omdat geen informatie bij de huisarts van de zoon van verzoekster is opgevraagd. De arts heeft een (hetero)anamnese afgenomen en onderzoek middels observatie verricht. Ook is kennisgenomen van een brief van de onderwijzeres van de zoon van verzoekster. Op basis van de bevindingen van het onderzoek en omdat er bij de zoon van verzoekster geen diagnoses zijn gesteld - wat verzoekster ter zitting heeft bevestigd - heeft de arts het niet noodzakelijk geacht om nadere medische informatie op te vragen, zoals bijvoorbeeld bij de huisarts.
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoekster in afwachting van de uitspraak in de bodemzaak niet in aanmerking komt voor een duo-scootmobiel. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, omdat verzoekster nog een onderbouwing voor haar standpunt wil aanleveren.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.