Uitspraak
Beschikking
[minderjarige] (hierna: [minderjarige] ),geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats] , Dominicaanse Republiek,
[de vader](hierna ook: [de vader] of de vader),
[de moeder](hierna ook: de moeder).
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
Procedure
“Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling door de rechtbank op 23 november 2021 blijkt dat de man heeft bevestigd dat hij op [huwelijksdatum] 2010 in de Dominicaanse Republiek gehuwd was met een andere vrouw dan de moeder van de minderjarige en dat uit dat huwelijk op [geboortedatum 2] 2010 een tweeling is geboren. In het licht van die omstandigheden kon de rechtbank niet zonder meer ervan uitgaan dat op 28 december 2010 de man niet gehuwd was met een andere vrouw dan de moeder van de minderjarige. Indien de man op die datum nog wel gehuwd was met een andere vrouw, diende de rechtbank in verband met het bepaalde in art. 1:204 lid 1, aanhef en onder e, (oud) BW (zie hiervoor in 3.4) vast te stellen of aannemelijk was dat tussen de man en de moeder van de minderjarige een band bestond of had bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op een lijn viel te stellen of dat tussen de man en de minderjarige een nauwe persoonlijke betrekking bestond. (…)”.
Feiten
- Uit de geboorteakte (‘acta inextensa de nacimiento’) met nummer [nummer] , afgegeven op 21 augustus 2019, blijkt dat [minderjarige] op 3 november 2010 is ingeschreven in boek nummer [boeknummer] van tijdig gedane geboorteaangiften, blad [bladnummer] , aktenummer [aktenummer] , van het jaar 2010 en dat zij op [geboortedatum 1] 2010 is geboren uit de moeder. [de vader] staat als vader op deze geboorteakte vermeld.
- De moeder was op het moment van geboorte van [minderjarige] ongehuwd.
- De moeder heeft de Dominicaanse nationaliteit. [minderjarige] heeft van rechtswege bij haar geboorte de Dominicaanse nationaliteit gekregen.
- De moeder en de vader zijn, zoals uit een aantekening in het gezagsregister van 17 augustus 2020 blijkt, gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
- Op 1 december 2019 is voor [minderjarige] een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning. Deze aanvraag is bij beschikking van 1 september 2020 afgewezen. Tegen deze beslissing is bezwaar aangetekend. Het is [minderjarige] toegestaan de uitkomst van de bezwaarprocedure in Nederland af te wachten, op basis van een beslissing van de voorzieningenrechter van 8 december 2020.
- Op 3 maart 2022 is de vader overleden.
Beoordeling
“1. Procesverloop in cassatie” het volgende is opgenomen:
28 december 2010 tussen de vader en [minderjarige] een nauwe persoonlijke betrekking bestond of aannemelijk was dat tussen de man en de moeder een band bestond of had bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op een lijn viel te stellen.
ten tijde van de erkenningvan (een van) voornoemde situaties sprake was. Dit is volgens de IND onvoldoende gesteld, zodat niet kan worden geoordeeld dat aan de vereisten van artikel 1:204 lid 1 aanhef en onder e (oud) BW is voldaan. Hieruit volgt dat de erkenning nietig blijft, zodat [minderjarige] niet het Nederlanderschap aan haar vader kan ontlenen, aldus de IND.