ECLI:NL:RBDHA:2024:1111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
23/2646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van Nederlanderschap door ononderbroken verblijf in Suriname en de gevolgen voor paspoortaanvraag

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar paspoortaanvraag. Eiseres, geboren in Suriname, had in 2001 de Nederlandse nationaliteit verkregen door erkenning door een Nederlandse man, maar verloor deze nationaliteit in 2006 door ononderbroken verblijf in Suriname. De aanvraag om een Nederlands paspoort van 21 februari 2020 werd door de minister van Buitenlandse Zaken niet in behandeling genomen, omdat eiseres volgens de wet haar Nederlanderschap van rechtswege had verloren. Eiseres stelde dat dit verlies onevenredige gevolgen voor haar had, omdat zij zich in Nederland wilde vestigen om te werken en studeren. De rechtbank oordeelde dat de minister de evenredigheidstoets correct had uitgevoerd en dat eiseres niet had aangetoond dat het verlies van haar Nederlanderschap onevenredige gevolgen had. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de paspoortaanvraag terecht niet in behandeling was genomen. Eiseres kreeg geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2646

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats] (Suriname), eiseres

(gemachtigden: mr. drs. M.A.M. Karsten en mr. L.M. Lawrence),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. I.D. Fleuren).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar paspoortaanvraag.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 29 juni 2020 niet in behandeling genomen. Met het bestreden besluit van 23 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, [naam] en de gemachtigden van eiseres allen via een beeldverbinding en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is op [geboortedag] 1988 in [geboorteland] geboren. Bij haar geboorte verkreeg zij de Surinaamse nationaliteit. In 2001 is zij erkend door een Nederlandse man. Eiseres verkreeg door deze erkenning de Nederlandse nationaliteit en verloor de Surinaamse nationaliteit. Op 7 augustus 2006 werd eiseres meerderjarig, verkreeg zij opnieuw de Surinaamse nationaliteit en was dus in het bezit van twee nationaliteiten. Haar aanvraag om een Nederlands paspoort van 21 februari 2020 is door verweerder niet in behandeling genomen, omdat zij de Nederlandse nationaliteit op 7 augustus 2006 van rechtswege heeft verloren.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Voorafgaand aan of op het moment dat eiseres het Nederlanderschap verloor had verweerder moeten onderzoeken of het verlies van het Nederlanderschap voor eiseres onevenredige gevolgen heeft. Dit verlies heeft onevenredige gevolgen voor eiseres omdat zij zich in Nederland wil vestigen om hier, of elders in de Europese Unie, te gaan werken en studeren. Eiseres heeft een certificaat overgelegd van een in 2018 met succes afgeronde cursus verpleeghulp en een in 2021 behaald EHBO-diploma. Verder wil eiseres bij haar in Nederland wonende zus in de buurt wonen. Tot slot wist eiseres niet dat zij het Nederlanderschap kon verliezen; ten onrechte is zij daarvan niet op de hoogte gesteld.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Elke Nederlander heeft recht op een nationaal paspoort. [1] Een meerderjarige Nederlander die ook een andere nationaliteit bezit, verliest van rechtswege het Nederlanderschap als hij gedurende een ononderbroken periode van tien jaar hoofdverblijf heeft buiten het Koninkrijk en buiten de EU. [2]
4.1.
Omdat verlies van Nederlanderschap ook het verlies het Unieburgerschap meebrengt, moet op verzoek van betrokkene in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel worden onderzocht welke gevolgen dit vanuit Unierechtelijk oogpunt voor betrokkene heeft. [3] Hierbij geldt als uitgangspunt de situatie zoals die was op het moment van verlies van het Nederlanderschap, dus het moment waarop de 10-jaarstermijn is verstreken. Dit betekent dat de gevolgen in de beoordeling worden betrokken die zich op dat moment hebben voorgedaan, dan wel de gevolgen die op dat moment in redelijkheid voorzienbaar waren. [4]
4.2.
Het staat niet ter discussie dat eiseres vanaf het moment dat zij meerderjarig werd op 7 augustus 2006, gedurende 10 jaar zonder onderbreking in Suriname woonde. Daarmee ligt alleen de vraag voor, of het daarmee van rechtswege ingetreden verlies van het Nederlanderschap vanuit Unierechtelijk oogpunt onevenredig voor eiseres uitpakt, waarbij wordt uitgegaan van de situatie zoals die op 7 augustus 2016 aan de orde was.
4.3.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat verweerder de Unierechtelijke evenredigheidstoets al op of voor 7 augustus 2016 had moeten uitvoeren. Het verlies van het Nederlanderschap gebeurt namelijk automatisch, zonder dat daar op dat moment (in het geval van eiseres: 7 augustus 2016) een beslissing van enig bestuursorgaan voor nodig is. Uit de rechtspraak volgt dat op verzoek van betrokkene moet worden getoetst aan het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. [5] Het moment waarop de toetsing moet plaatsvinden is daarmee afhankelijk van het moment waarop betrokkene het evenredigheidsbeginsel inroept. De rechtbank stelt vast dat eiseres dat pas op 19 augustus 2020 met haar gronden van bezwaar heeft gedaan.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de evenredigheidstoets juist heeft verricht. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft in dit kader advies uitgebracht aan verweerder, waarin ook is ingegaan op het beroep van eiseres op haar recht op familie- en gezinsleven. De IND heeft vastgesteld dat eiseres niet heeft toegelicht en geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij ten tijde van het peilmoment (7 augustus 2016) een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie had met haar in Nederland wonende vader, of met andere in de Europese Unie wonende familieleden. De IND heeft daarom geconcludeerd dat er geen sprake is van een inbreuk op het recht op familie- en gezinsleven. De rechtbank kan deze redenatie volgen.
Verder heeft de IND vastgesteld dat eiseres niet met documenten heeft onderbouwd dat zij gebruik heeft gemaakt van het recht op vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten of ten tijde van het peilmoment concrete plannen had om dat te gaan doen. De certificaten van gevolgde cursussen die eiseres heeft overgelegd dateren van drie tot vier jaar na het peilmoment. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze certificaten daarom niet kunnen dienen om de situatie op het peilmoment aannemelijk te maken. Ter zitting heeft eiseres voor het eerst en niet nader onderbouwd het standpunt ingenomen dat zij van plan was om in Nederland te gaan studeren. Eiseres heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat zij op het peilmoment concrete plannen had om voor studie naar Nederland te reizen. Tot slot is de stelling van eiseres dat het moeilijk is om in Suriname een paspoort aan te vragen geen omstandigheid die verband houdt met het Unierecht.
Het betoog van eiseres dat het verlies van het Nederlanderschap onevenredige Unierechtelijke gevolgen voor haar heeft, slaagt niet.
4.5.
De rechtbank overweegt tot slot dat verweerder terecht stelt dat van Nederlanders, vanuit het oogpunt van eigen verantwoordelijkheid, mag worden verlangd dat zij zich adequaat laten voorlichten over de geldende regels over het behoud van het Nederlanderschap. Verweerder is niet verplicht eiseres individueel te informeren. [6]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de paspoortaanvraag van eiseres niet in behandeling had hoeven nemen. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 9 van de Paspoortwet.
2.Artikel 15, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (“RWN”), zoals luidend ten tijde van de aanvraag.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de EU van 12 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:189.
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:423.
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2222.
6.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1270.