ECLI:NL:RBDHA:2024:11102

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
SGR 21/8125, SGR 21/4568, SGR 22/4440
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep in drie zaken betreffende Ziektewet, WIA en voorschot WIA, gegrond verklaard

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 31 mei 2024, zijn drie zaken behandeld die betrekking hebben op de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres, een maatschap, heeft beroep ingesteld tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake de toekenning van uitkeringen aan een ex-werkneemster. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd.

In de ZW-zaak heeft het UWV geoordeeld dat de ex-werkneemster recht heeft op een ZW-uitkering, maar eiseres betwist dit en stelt dat de ex-werkneemster haar re-integratieverplichtingen niet is nagekomen. De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende medisch onderzoek heeft verricht en dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.

In de voorschotzaak heeft het UWV een voorschot op de WIA-uitkering verleend, maar eiseres stelt dat dit onterecht is gebeurd. De rechtbank oordeelt dat het UWV niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het voorschot is verleend en dat het besluit ook in deze zaak onzorgvuldig is.

In de WIA-zaak heeft het UWV de ex-werkneemster een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar eiseres betwist de toekenning en stelt dat de ex-werkneemster haar arbeidsongeschiktheid opzettelijk heeft veroorzaakt. De rechtbank oordeelt dat het UWV niet heeft beoordeeld of er sprake is van benadelingshandelingen en dat het besluit ook in deze zaak onzorgvuldig is. De rechtbank draagt het UWV op om binnen 12 weken nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/8125, SGR 21/4568 en SGR 22/4440
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2024 in de zaak tussen
Maatschap [bedrijfsnaam], uit [vestigingsplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. G.P.F. van Duren),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. T. Eversteijn).
Als derdebelanghebbende neemt aan de procedure deel:
[naam](de ex-werkneemster)
(gemachtigde: mr. M.A. Jansen)
Procesverloop
Het beroep met zaaknummer 21/8125 (De ZW-zaak)
Met het besluit van 16 november 2020 (primair besluit I) heeft verweerder geoordeeld dat de ex-werkneemster recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 4 oktober 2021 op het bezwaar van eiseres (bestreden besluit I) is verweerder bij dat besluit gebleven.
Het beroep met zaaknummer 21/4568 (De voorschotzaak)
Bij besluit van 23 december 2020 (primair besluit II) heeft verweerder de ex-werkneemster een voorschot op de door haar aangevraagde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) verleend.
Bij besluit van 3 juni 2021 op het bezwaar van eiseres (bestreden besluit II) is verweerder bij dat besluit gebleven.
Het beroep met zaaknummer 22/4440 (De WIA-zaak)
Met het besluit van 4 januari 2022 (primair besluit III) heeft verweerder de ex-werkneemster per 8 december 2020 een WIA-uitkering, namelijk een loongerelateerde WGA-uitkering, toegekend.
Met het besluit van 28 december 2021 (primair besluit IV) heeft verweerder de loongerelateerde WGA-uitkering per 8 maart 2022 omgezet naar een vervolguitkering.
Bij besluit van 8 juni 2022 op het bezwaar van eiseres (bestreden besluit III) is verweerder bij deze besluiten gebleven.
De beroepen
Eiseres heeft tegen elk bestreden besluit afzonderlijk beroep ingesteld.
Verweerder heeft afzonderlijk voor elk beroep een verweerschrift ingediend.
De ex-werkneemster heeft in de ZW-zaak en de voorschotzaak afzonderlijk schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 oktober 2023 overeenkomstig artikel 8:14 Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevoegd ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen.

1.Totstandkoming van de besluiten

1.1.
De ex-werkneemster was werkzaam bij eiseres als juridisch secretaresse voor 24 uur per week. Zij heeft zich op 11 december 2018 ziekgemeld in verband met bekkeninstabiliteit en psychische klachten, in verband waarmee zij een ZW-uitkering toegekend heeft gekregen. Vanaf 17 juni 2019 is zij in het kader van re-integratie gestart met aangepaste werkzaamheden.
1.2.
Eiseres heeft vernomen dat de ex-werkneemster vanaf 12 juli 2019 afwezig was op het werk in verband met voorlopige hechtenis. Eiseres is met ingang van 12 juli 2019 gestopt met het doorbetalen van het salaris van de ex-werkneemster wegens het niet-nakomen van haar re-integratieverplichtingen. Op 10 maart 2020 heeft eiseres het dienstverband van de ex-werkneemster per direct beëindigd na het verkrijgen van een ontbindingsbeschikking van de kantonrechter.
De ZW-zaak
1.3
Met primair besluit I heeft verweerder beslist dat de ex-werkneemster vanaf 23 september 2020 recht heeft op een ZW-uitkering.
1.4
Bestreden besluit I is gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar & beroep (b&b); die vindt dat de ex-werkneemster niet de eigen arbeid kan verrichten. Uit het rapport van de verzekeringsarts volgt dat er bij de ex-werkneemster in de periode rond 12 juli 2019 sprake was van niet alleen traumagerelateerde klachten maar ook van grotendeels in remissie gebleken bekkenklachten en houdingsafhankelijke duizeligheid. Voor 23 september 2020 is bij de ex-werkneemster een posttraumatische stress-stoornis (PTSS) vastgesteld. Dit brengt met zich mee dat een kanttekening bij haar belastbaarheid geplaatst moet worden. Zij wordt op en na 12 juli 2019 en op 23 september 2020 niet belastbaar met de maatgevende arbeid geacht. Gelet op de conclusie van de verzekeringsarts b&b is geen sprake van een benadelingshandeling in het kader van de ZW, zo stelt verweerder.
De voorschotzaak
1.5
Verweerder stelt in bestreden besluit II dat hij een voorschot kan verlenen indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een verplichting tot betaling zal worden vastgesteld. Omdat verweerder wilde voorkomen dat de ex-werkneemster financiële problemen zou krijgen is een voorschot verleend. Als geen recht op een uitkering blijkt te bestaan zal de ex-werkneemster het voorschot moeten terugbetalen.
De WIA-zaak
1.6
Met primair besluit III heeft verweerder aan ex-werkneemster per 8 december 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend omdat zij meer dan 35 %, namelijk 41,87 %, arbeidsongeschikt is. Met primair besluit IV is deze uitkering omgezet naar een vervolguitkering per 8 maart 2022.
1.7
Bestreden besluit III is gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b), die stelt dat de eerdere beoordeling juist is.

2.Overwegingen

De ZW-zaak
De standpunten van partijen
2.1
Eiseres voert in beroep aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig en ongemotiveerd tot stand is gekomen door de afwezigheid van enig medisch onderzoek. Er ontbreekt een medisch rapport waaruit blijkt dat de ex-werkneemster na 12 juli 2019 wegens ziekte arbeidsongeschikt is gebleven voor haar functie. Er is sprake van benadelingshandelingen, in de zin van artikel 45 ZW, die tot weigering van de uitkering hadden moeten leiden. Dit wordt bevestigd door het feit dat eiseres op grond van de ontbindingsbeschikking van de kantonrechter van 9 maart 2020 geen transitievergoeding hoefde te betalen. De ex-werkneemster heeft, door het plegen van een ernstig misdrijf waardoor zij in langdurige detentie kwam, haar genezing belemmerd, als bedoeld in artikel 45, eerste lid aanhef en onder b, ZW. Ook is zij hierdoor haar re-integratieverplichtingen niet nagekomen, als bedoeld in artikel 45, eerste lid aanhef en onder k, ZW. Verder heeft de ex-werkneemster geen verweer gevoerd tegen de ontbinding van het dienstverband waardoor zij de werkhervattingskas benadeelt, als bedoeld in artikel 45, eerste lid aanhef en onder j, ZW.
2.2
Verweerder stelt dat wel medisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b was aanwezig bij de hoorzitting van 12 augustus 2021.
2.3
De ex-werkneemster verzoekt de rechtbank om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren wegens een termijnoverschrijding en voert subsidiair aan dat het ongegrond is omdat wel medisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
Het oordeel van de rechtbank
2.4
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep is ter zitting besproken dat niet in geschil is dat eiseres bestreden besluit I pas op 4 december 2021 heeft ontvangen, zodat de termijn van 6 weken voor het instellen van beroep is aangevangen op 5 december 2021. Omdat de rechtbank het beroep van eiseres op 15 december 2021 heeft ontvangen, is geen sprake van een termijnoverschrijding zodat eiseres ontvankelijk is en het beroep inhoudelijk moet worden beoordeeld.
2.5
Op grond van artikel 45, eerste lid aanhef en onder b, ZW wordt, kort gezegd, een uitkering geweigerd als een verzekerde zich schuldig maakt aan gedragingen waardoor haar genezing wordt belemmerd. Op grond van artikel 45, eerste lid aanhef en onder j, ZW gebeurt dit als een verzekerde door haar doen de Werkhervattingskas of de eigenrisicodrager benadeelt of zou kunnen benadelen. Op grond van artikel 45, eerste lid aanhef en onder k, ZW wordt de uitkering geweigerd als een verzekerde de re-integratieverplichtingen niet is nagekomen.
2.6
Verweerder heeft niet gereageerd op hetgeen eiseres hierover heeft aangevoerd. Hij heeft slecht gesteld dat de arbeidsongeschiktheid van de ex-werkneemster al bestond voor de gebeurtenissen in juli 2019. Het had op de weg van verweerder gelegen om hier onderzoek naar te doen. Omdat verweerder dit heeft nagelaten, is sprake van een gebrekkig besluit.
2.7.
Ten aanzien van het al dan niet verrichten van medisch onderzoek geldt dat als in de primaire fase geen spreekuurcontact met een geregistreerd verzekeringsarts heeft plaatsgevonden, de betrokkene in bezwaar door een verzekeringsarts b&b tijdens een spreekuurcontact moet worden onderzocht. Van een spreekuur kan alleen worden afgezien als de verzekeringsarts b&b voldoende kan motiveren dat vanwege de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. [1]
2.8
Tussen partijen is niet in geschil dat in de primaire fase geen medisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft slechts een eerstelijnsverslag opgesteld, waarin de verzekeringsarts kijkt naar de ziekmelding en of deze plausibel wordt geacht aan de hand van hoe betrokkene de medische vraagformulieren heeft ingevuld.
2.9
Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b de ex-werkneemster medisch onderzocht, daarnaast is dossierstudie verricht en overleg gevoerd met de bezwaarmedewerker. Volgens vaste rechtspraak kan het medisch onderzoek ter (hoor)zitting niet worden gelijkgesteld met de beslotenheid van een spreekuur. [2] De verzekeringsarts b&b heeft niet gemotiveerd waarom van een spreekuurcontact is afgezien, terwijl een apart spreekuurcontact bij fysieke en psychische klachten van toegevoegde waarde kan zijn voor de in bezwaar te verrichten heroverweging. Met eiseres is de rechtbank daarom van oordeel dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
2.1
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en bestreden besluit I vernietigen. Zij zal verweerder opdragen om binnen 12 weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De voorschotzaak
De standpunten van partijen
2.11
Eiseres stelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig en ongemotiveerd tot stand is gekomen door de afwezigheid van enige grond om aan te nemen dat een verplichting tot betaling zou worden vastgesteld. Hierbij komt dat, door het voorschot zonder enige grond te verlenen, het haast onmogelijk is om de ex-werkneemster te confronteren met een afwijzingsbesluit voor de WIA-uitkering. De ex-werkneemster had, in plaats van een voorschot te ontvangen in verband met mogelijke financiële problemen, ook gewezen kunnen worden op de mogelijkheid om een bijstandsuitkering aan te vragen. Eiseres stelt ook dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom afgezien is van het horen in de bezwaarfase.
2.12
Verweerder voert hiertegen aan dat de ex-werkneemster door omstandigheden niet eerder een WIA-uitkering kon aanvragen. Zonder voorschot zou zij verstoken blijven van inkomen. Aangezien eiseres geen eigenrisicodrager is en het financieel (premie)belang alleen een rol speelt bij definitieve toekenning van de WIA-uitkering is het niet duidelijk wat het procesbelang van eiseres is aangezien alleen de voorschotbetaling in geding is. Verder heeft eiseres zelf niet aangegeven een hoorzitting te willen, aldus verweerder.
2.13
De ex-werkneemster stelt, met verweerder, dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat eiseres geen procesbelang heeft.
Het oordeel van de rechtbank
2.14
De rechtbank is met eiseres van oordeel dat eiseres procesbelang heeft bij haar beroep tegen het besluit over de toekenning van het WIA-voorschot, ondanks dat een premiebelang alleen speelt bij definitieve toekenning van een WIA-uitkering, nu, zoals eiseres stelt, moet worden aangenomen dat het voor verweerder lastiger zal zijn niet een uitkering toe te kennen als reeds (langdurig) voorschotten zijn verstrekt.
2.15
In de voorschotzaak heeft verweerder eiseres ten onrechte niet de mogelijkheid geboden te worden gehoord. De brief waarin de mogelijkheid om te worden gehoord is genoemd, waarnaar verweerder verwijst, is verstuurd in een andere zaak. Echter, nu eiseres ter zitting alsnog is gehoord, moet zij geacht worden door de schending van de hoorplicht door verweerder niet in haar belangen te zijn geschaad.
2.16
Een voorschot kan op grond van artikel 4:95 Awb worden toegekend als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een verplichting tot betaling zal worden vastgesteld. Nu de besluitvorming in de ZW-zaak onzorgvuldig is geweest heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom daarvan sprake was. Het besluit omtrent de voorschotverlening leidt daarom eveneens aan een motiveringsgebrek.
2.17
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en bestreden besluit II vernietigen. Zij zal verweerder opdragen om binnen 12 weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De WIA-zaak
De standpunten van partijen
2.18
De verzekeringsarts b&b stelt in het rapport van 30 mei 2022 dat de arbeidsongeschiktheid van de ex-werkneemster volgt op traumatische ervaringen tijdens haar arrestatie en detentie. Hierdoor staat volgens eiseres vast dat de ex-werkneemster haar arbeidsongeschiktheid opzettelijk veroorzaakt heeft, immers door het plegen van een strafbaar feit. Het bestreden besluit is slechts gebaseerd op bovengenoemd rapport, waarin wordt vastgehouden aan het rapport van 28 september 2021, waarin weer wordt verwezen naar het onderzoek ter hoorzitting van 12 augustus 2021. Dit onderzoek kon niet als spreekuurcontact worden aangemerkt. Verweerder heeft ook te lang gewacht met het doen van dit onderzoek waardoor het ziektebeeld rond de datum in geding nog maar moeilijk te objectiveren is. Daarom is sprake van onzorgvuldigheid en een motiveringsgebrek. Tenslotte wijst eiseres erop dat een WIA-uitkering volgens rechtspraak slechts in een bijzonder geval met terugwerkende kracht wordt verleend, terwijl van een bijzonder geval geen sprake is.
2.19
Verweerder stelt dat door zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts b&b is geoordeeld dat de ex-werkneemster vanaf de datum van ziekmelding, 11 december 2018, 104 weken aaneengesloten arbeidsongeschikt is geweest. Zij was voorafgaand aan het incident al arbeidsongeschikt en de klachten waar zij mee is uitgevallen zijn er na 104 weken nog steeds. Het oordeel van de verzekeringsarts b&b berust op informatie van diverse specialisten over de aard en ernst van de medische klachten en de primaire verzekeringsarts heeft de ex-werkneemster telefonisch gesproken. De geuite klachten van de ex-werkneemster en het beloop sluiten hier goed bij aan. Het onderzoek is zorgvuldig tot stand gekomen. Aangezien de arbeidsongeschiktheid al bestond voor het incident, is geen sprake van schending van plichten ter voorkoming van de arbeidsongeschiktheid. Verweerder komt ook niet toe aan de beoordeling of er sprake is van een bijzonder geval omdat de aanvraag van de WIA-uitkering is gedaan voor het einde van de wachttijd en van toekenning met terugwerkende kracht geen sprake is.
Het oordeel van de rechtbank
2.2
Op grond van artikel 28, eerste lid, WIA moet een verzekerde het ontstaan van arbeidsongeschiktheid of verminderde arbeidsgeschiktheid voorkomen voor zover dit redelijkerwijs van haar verwacht kan worden. Verweerder moet op grond van artikel 88, eerste lid onder a, WIA een uitkering geheel of gedeeltelijk weigeren als de bovenstaande verplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen.
2.21
Verweerder heeft niet beoordeeld of sprake is van benadelingshandelingen, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. Het besluit is daarom onzorgvuldig tot stand gekomen.
2.22
De ex-werkneemster is zowel tijdens de primaire als in de bezwaarfase niet gezien door een verzekeringsarts. Er zijn verzekeringsgeneeskundige rapporten opgesteld op twee momenten, ten tijde van het primaire besluit op 1 november 2021 en ten tijde van de herbeoordeling op 16 februari 2022. Hier wordt naar verwezen in het rapport van de verzekeringsarts b&b van 30 mei 2022.
2.23
Uit het rapport van 1 november 2021 blijkt dat voor de ex-werkneemster een urenbeperking van 4 uur per dag is opgenomen. Uit het rapport van 16 februari 2022 volgt dat de urenbeperking is komen te vervallen omdat de medische gegevens en het dagverhaal van de ex-werkneemster geen aanleiding meer geven om een urenbeperking te handhaven. In het rapport van 30 mei 2022 onderschrijft de verzekeringsarts het rapport van 1 november 2021 en stelt dat er in bezwaar geen medische redenen zijn die zouden moeten leiden tot een ander oordeel. Het rapport van 16 februari 2022 wordt in dit rapport niet benoemd. Ook stelt de verzekeringsarts dat, door de lange tijd die er tussen de datum in geding en de datum van het onderzoek zit, het objectiveren van de medische situatie van eiseres niet eenvoudig is. Er wordt desondanks verwezen naar informatie van derden uit 2018 en 2020 om te onderbouwen dat de PTSS en bekkenklachten aanhoudende problemen zijn. Dit geeft blijk van tegenstrijdigheid. De rechtbank volgt eiseres daarom in haar stelling dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest.
2.24
Op grond van artikel 64, elfde lid, WIA kan het recht op een uitkering niet worden vastgesteld over de perioden gelegen voor 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat hiervan geen sprake is, nu de ex-werkneemster de aanvraag heeft ingediend voor het einde van de wachttijd.
2.25
De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en zal bestreden besluit III vernietigen. De rechtbank zal verweerder opdragen om binnen 12 weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.26
Ter zitting heeft mr. Jansen nog gesteld dat er geen mogelijkheid is geweest om te reageren op een gewijzigd bestreden besluit van 11 oktober 2022. Echter is geen sprake van een gewijzigd bestreden besluit maar van een nieuw primair besluit waarbij de WIA-uitkering van de ex-werkneemster wordt beëindigd. Tegen dit besluit stond bezwaar en beroep open; het maakt echter geen onderdeel uit van deze procedure.
Proceskosten
2.27
Omdat de beroepen gegrond zijn, moet verweerder de proceskosten aan eiseres vergoeden tot een bedrag van € 3.500,- in beroep (3 punten voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 875,- per punt en een weging van 1,0).
2.28
Eiseres heeft ook verzocht om vergoeding van de reiskosten ter hoogte van € 58,80. Deze kosten komen ook voor vergoeding in aanmerking. Het totaalbedrag aan proceskosten bedraagt dan
€ 3.558,80.
2.29
Op grond van artikel 8:74, eerste lid, Awb wordt het griffierecht van € 1.085,- (€ 360,- + € 360,- + € 365.-) door verweerder aan eiseres vergoed.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • draagt verweerder op binnen 12 weken na toezending van deze uitspraak nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.558,80;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 1.085,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De Centrale Raad van Beroep 19 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1757.
2.De Centrale Raad van Beroep 19 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1991.